LXXIV.
Villa Marezata, Wijk a. Zee, 6 Sept. 1915.
Beste Henri, ik ontving de Deutsche Wochenzeitung met de bedoelde insinuatie. Ik weet er verder niets van. Maar te praten van ‘dunkle Sachen’ enz. en dan zelf anoniem te blijven, lijkt me nog al min en zwak. Ik heb twee brieven van den j'accuse-man en een van Suter. Dat hij Dr. Richard Grellig heet is best moogelijk, ook dat hij in Parijs heeft gewoond. Suter schreef mij een brief in zuiver Hollandsch, van dien man is dus wel alles te informeeren. De omkooperij-laster is gemakkelijk en dient eerst beweezen te worden.
Je brief stond weer vol dingen that one would rather have left unsaid.
Is het niet een beetje ‘de mauvais gout’ in elken brief weer oover dezelfde dingen te beginnen? Vergeetachtigheid en slordigheid enz. enz.
De 24 Incarnaties heb ik nooit van je ontvangen. Dat gaat Obbes en de douairière aan.
Het bankiertje zal ik je terug sturen. Vorstengunst wou ik gaarne uitleezen.
Je stuk oover Jinara jadasa vond ik mooi, en het Drama heeft sterk op me gewerkt.
Ik ben zelf aan een tooneelstuk begonnen, maar ik weet nog niet of er iets van komt. Er zijn nog sombere wolken (niet door complicaties, hoor!).
In je stuk oover het Kind van de Liefde vond ik te veel Fransch. Ook dat is niet geheel goede smaak, zooveel Fransche termen.
Ik zou het heel prettig vinden als je eens hier kwam aan zee.