LXIX.
Na de première van De Heks van Haarlem.
Walden, Bussum, 24 Febr. 1915.
Beste Henri,
Ik vind dat je soms dingen, die vanzelf spreeken met al te groote gewigtigheid behandelt. Stel je voor dat ik je op een of andere wijze zou willen dwingen iets anders te schrijven dan je oprechte oovertuiging. Dat is toch immers al te gek. Ik heb alleen gisteren in de redactie-vergadering de vraag geopperd of het wel correct was dat ik in mijn eigen courant mijn eigen stuk liet bespreeken door iemand die mij vriendschappelijk zoo na stond als jij en van wie ik de gunstige meening kende. Men vond er echter in het geheel geen bezwaar in en meende dat ik maar het beste zou doen het geheel aan je oover te laten en het om zoo te zeggen buiten mij om te laten gaan.
Je kunt dus zwammen naar hartelust en niemand zal je een stroo in den weg leggen. Wat mij betreft zou ik je alleen in je eigen belang willen raden niet al te haastig te zijn in je oordeel over de vertooning. Ik heb mij eigenlijk een beetje geërgerd aan de min of meer wilde en onbesuisde oordeelen, prijzend en geringschattend, oover het spel van Royaards en de anderen en ik vond dat jij daar ook te veel aan mee deed. Ik heb een langen brief van Royaards gekreegen, die toont wat een serieus artiest hij is. Hij vindt dat hij zelf nog lang niet klaar is met zijn rol en hoopt eerst bij de vijfde opvoering er van te maken wat er van te maken is. Ik ben ook oovertuigd dat ik door voorzichtig en geduldig optreeden grooten invloed op hem krijg. Begin vooral niet oover hem te schrijven voor je een werkelijk goede opvoering gezien hebt