Het studentenleven in de literatuur: de medewerkers van Klikspaan
(1908)–Joh. Dyserinck– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |
Inleiding.Dit geschrift - een zeer veel vermeerderde herdruk mijner opstellen in ‘de Nederlandsche Spectator’ van September tot November 1906 - beschouwe de welwillende lezer als een dubbelganger van mijne studie over Wolff & Deken in ‘de Gids’ van 1892. In laatstgenoemde studie mocht ik tegenover Cd. Busken Huet bewijzen dat Betje volstrekt niet alléén de schrijfster van Sara Burgerhart, Willem Leevend enz. is geweest, maar wel degelijk met hare vriendin Aagt den arbeid heeft gedeeld. In eerstgenoemde opstellen is door mij aan de hand van Kneppelhout zelven in het licht gesteld, dat hij bij het schrijven van ‘Studententypen’, ‘Studentenleven’ en ‘De Studenten en hun bijloop’ zijne medewerkers heeft gehad. | |
[pagina II]
| |
Het onaantastbaar bewijs hiervoor is dat Klikspaan 1o aan het slot zijner ‘Ophelderingen’ bij ‘Studententypen,’ blz. 384, dit NB liet drukken: ‘De Schrijver voldoet gaarne aan eene behoefte van zijn hart door zijne anonyme medewerkers V. en M. hier zijn openlijken dank te betuigen. De eerste schreef “de Jurist Literator”, van blz. 241-243 en van blz. 257-265, benevens de versjes voorkomende op blz. 252, 253, 293 en 294. M. leverde het gedichtje op blz. 291’: en 2o op de laatste blz. van ‘Studentenleven:’ ‘NB. Evenals bij de voltooiing der “Studententypen” voldoet de Schrijver te dezer plaatse weder even gaarne aan eene behoefte van zijn hart, door zijne anonyme medewerkers V. van K.J. de C. en de B. zijn openlijken dank te betuigen. De eerste schreef het versje, voorkomende op blz. 167, de tweede de toast op blz. 256-260, de derde die op blz. 277-281, de vierde gaf het versje te vinden op blz. 350 en de vijfde bewees den Schrijver den grooten dienst van het gansche hoofdstuk IX Convocatie te bewerken’. In den derden bundel ‘De Studenten en hun aanhang’ [bijloop] komt de Praetor voor, onderteekend C.H.R. Med. Stud. Amsterdam. Hiervan maakte Klikspaan geen afzonderlijke | |
[pagina III]
| |
vermelding, niettegenstaande deze bijdrage het ingezonden antwoord was op zijne vraag: Wie schrijft den Praetor eens? - gedrukt op den omslag der aflevering van ‘Studentenleven’. De bovengenoemde NB's zijn bij den hier en daar gewijzigden herdruk van Klikspaans geschriften in de gezamenlijke werken van J. Kneppelhout in XII deelen (A.W. Sijthoff. Leiden 1860) door den Schrijver geschrapt. Hiervan is het natuurlijk gevolg geweest dat het tegenwoordig geslacht, voor zoover het de oorspronkelijke uitgaaf van Klikspaan niet bezit, hem alléén als den Schrijver van ‘Studententypen’ enz. kent en erkent. Intusschen hebben ook anderen zooals Busken Huet en Dr. Jan ten Brink in deze dwaling verkeerd. Toen eerstgenoemde in zijne Litterarische Fantasiën en Kritieken (XXIIste deel) over J. Kneppelhout schreef, maakte hij van den herdruk van Klikspaans Geschriften in de kompleete uitgaaf van diens werken gebruik en dacht blijkbaar niet meer aan den oorspronkelijken druk met de N.B.'s, welken hij natuurlijk als student te Leiden heeft gekend. Maar toen laatstgenoemde zijne Inleiding schreef tot den zevenden druk van Klikspaans ‘Stu- | |
[pagina IV]
| |
dententypen’, had hij zich niet mogen vergissen in de toekenning van het éénig auteurschap aan Kneppelhout. Immers keurde hij het openlijk af, dat deze bij den herdruk zijner werken in den tekst van Klikspaan zoovele veranderingen had gebracht, die waarlijk geen verbeteringen mochten heeten. Voor ten Brink was dit de afdoende reden, waarom hij de uitgaaf van 1839-'41 ‘in eere wilde herstellen’ en zijne Inleiding met deze woorden besloot: ‘De tegenwoordige (door Braakensiek) geïllustreerde uitgaaf der “Studenten-typen” zal den eersten druk getrouw volgen, behoudens zeer kleine wijzigingen in het gebruik van U en je in plaats van gij - en het voortreffelijke boek aanbieden, geheel zooals het in 1841 uit de handen van Kneppelhout is gekomen. Dat juist daarom deze nieuwe druk eene geheel bijzondere letterkundige waarde bezit, zal iedereen in het oog vallen.’ Welnu, had de Leidsche hoogleeraar na de lezing van de reeds hierboven aangehaalde N.B.'s in zijne Inleiding er dan niet op moeten wijzen dat Klikspaan verscheidene medewerkers heeft gehad! Wat nu de reden mag geweest zijn, waarom de dankbare herinnering aan die medewerkers | |
[pagina V]
| |
later door Kneppelhout werd geschrapt, kan ik niet bevroeden. Heeft hij het wellicht overbodig geacht na verloop van meer dan twintig jaar voor een nieuw geslacht den letterkundigen eigendom der bijdragen van zijne vrienden te handhaven? Voor zijne eigene tijdgenooten was het genoeg bekend geworden. En waren er van hen niet reeds sommigen overleden? Het zal in dezen wel voor goed bij gissingen blijven. In elk geval moet ik, voor zoover het karakter van Kneppelhout in al zijn bescheidenheid mij bekend is geworden, hem vrijwaren van de mogelijke verdenking als zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan het pronken met eens anders veeren. Intusschen ben ik voor mij overtuigd dat mijn pleidooi voor de herstelling van het vergeten auteurschap van het achttal medewerkers nog na bijna zeventig jaar in den geest van Kneppelhout zelven is, omdat het hier eene niet te versmaden bijdrage geldt voor de geschiedenis onzer Nederlandsche letteren. Door mijne studiën over Beets en Beijnen vertrouwd geworden met het tijdperk, waarin Kneppelhout te Leiden student is geweest, viel het mij betrekkelijk niet zwaar de namen op te sporen, welke | |
[pagina VI]
| |
in de enkele hoofdletters, door Klikspaan geboekt, schuil gingen. Daarbij houde men wel in 't oog dat het voor de nog levende zonen en dochteren der zoekgeraakte auteurs, Dr. Molewater, Mr. S.C. Snellen van Vollenhoven, Ds. van der Meer van Kuffeler en Ds. de Blaauw, en de zusters zoowel van Dr. Rhiem als van Mr. G. de ClercqGa naar voetnoot1 niet anders dan hoogst aangenaam kon zijn de van humor tintelende bijdragen als van hun vader of hun broeder afkomstig gehandhaafd te zien. Men zou dan ook het doel dezer studie geheel miskennen door te meenen, dat ik de letterkundige verdiensten van Kneppelhout heb willen verkleinen. Verdenkt niemand mij van mindere hoogschatting der talenten van de geestige Beemster-dominees-weduwe, omdat ik in het licht heb gesteld dat niet zij alléén de schrijfster was van de bekende zedenromans in brieven uit het laatst der 18de eeuw: ditzelfde wensch ik ondubbelzinnig te zien toegepast op mijne waardeering van Klikspaan, al is het mij gebleken, dat een honderdtal bladzijden in zijne geschriften niet van hem afkomstig zijn. | |
[pagina VII]
| |
Hij is en blijft toch de oorspronkelijke schepper der Studenten-typen. Hij heeft door zijn meesterschap over de taal - hoe realistisch soms ook gekleurd - door zijn humor en satire onze letterkunde verrijkt met een tweetal geschriften van blijvende waarde. Schreef Beets niet aan hem na de ontvangst van ‘De Diplomaat’: ‘Welk een geestige type heb ik van u ontvangen. Ik zie de diplomaten geheel voor mij. Waarlijk allercharmantst, ze zijn naar het leven geteekend en tot een type bijeengebracht. Klikspaan is een ferme kerel die weergaloos aardig is.’ In een anderen brief van hem uit dienzelfden tijd lees ik: ‘Wat schrijft gij een goed en schilderachtig Hollandsch; hoeveel vloeiendheid, zuiverheid en aangenaamheid is er in uw stijl!’ En kon aan Kneppelhout na de verschijning der ‘Studententypen’ beter hulde worden bewezen dan door Potgieter, toen deze in zijne welbekende critische Gidsstudie ‘Kopiëerlust des dagelijkschen levens’ naast Hildebrands Camera Obscura Klikspaans geschrift prees, zoowel om ‘de nieuwe bewijzen van de smijdigheid onzer taal’ als om ‘de vele bladzijden van oorspronkelijke, levendige, aanschouwelijke schil- | |
[pagina VIII]
| |
dering’ en ‘de voortreffelijke strekking zijns Boeks: degelijkheid! Welk onderwerp hem later aanlokke - zoo besloot hij - in de beschouwing van welken stand zijn open zin zich verlustige, vooral in zijn doel spiegelt zich onze volkseigenaardigheid af, en wij beloven hem de zoetste aller belooningen eens schrijvers: de liefde dier landgenooten, op wier achting hij prijs stelt!’ Eigenaardig voor mijn ingesteld onderzoek naar Klikspaans medewerkers, dat reeds Potgieter in dezelfde bovengenoemde critiek uit den jare 1843 hulde brengt aan een hunner, den anoniemen schrijver van den Jurist-Literator, een type ‘der opneming waardig, als in strekking harmoniëerende met het overige des Boeks.’ Wat de grootere uitvoerigheid mijner mededeelingen over Mr. S.C. Snellen van Vollenhoven en Dr. J.B. Molewater betreft, merk ik eenvoudig op, dat beide mannen in de bestaande levensberichten van hen bijna uitsluitend worden beschouwd als entomoloog en als geneeskundige. Bovendien ontbrak er menigelevensbijzonderheid in, welke voor de kennis van hunne persoonlijkheid belangrijk mag worden geacht. Het is mij gelukt, ter verrijking van deze uitgaaf, van al de medewerkers een goedgelijkend | |
[pagina IX]
| |
portret er in op te nemen. Mijn op bl. 17 toegezegd geschrift over Alexander Ver Huell is geïllustreerd verschenen bij de firma A.W. Sijthoff te Leiden, 1907.
's-Gravenhage, 30 Sept. 1907, JOHS D.
N.B. Het Grieksche woord op bl. 43 beteekent waagstuk. | |
[pagina t.o. 1]
| |
J. KNEPPELHOUT.
Dr. H.C. RIEHM.
Mr. P.L.F. BLUSSÉ.
|
|