Oude mede nieuwe vreughde-klanck die haer laet hooren hier in verscheyde soo geestelycke als kluchtige zangen
(1664)–Joannes van Dyck– AuteursrechtvrijKort Begrijp van de Christelijcke Catholijcke Leeringe.
Ga naar margenoot+Godt heeft u Mensch geschapen,
En de werelt van niet,
Op dat ghy soudt geraken
Tot ‘t Hemelsche joliet.
U Ziel sal altijdt leven,
Maer ‘t Lichaem eens vergaet:
Geloof, Hoop, Liefde geven
Hulp tegen alle quaet.
Mint Godt, houdt sijn gebodt,
Hoopt loon, vreest ‘s Hellen brandt,
Och eeuwigh is soo langh!
Ga naar margenoot+Een Godt en drie persoonen
Gelooft en oock hem vreest,
Godt Vader, Gods den Soone,
Ga naar margenoot+En Godt den Heyligh Geest:
Even oudt, wijs en machtigh
Sijn sy en even goedt:
Den Soon voor ons waerachtigh
Heeft uytgestort sijn bloedt.
| |
[pagina 7]
| |
Een Maget was sijn Moeder,Ga naar margenoot+
Hy sterfd’ aen ‘t Kruys de doodt,
De Vaders, als behoeder,
Trock hy uyt ‘s Hellen noodt:
Van daer is hy verresen,
Hy klam tot ‘s Hemels throon.
Ten joncksten dagh sal wesen
Rechter, en geven Loon.
Mint Godt, &c.
Gelooft de Roomsche Kercke,Ga naar margenoot+
Die door Belijders bloedt,
Schriftuer en wonder-wercken
Staet vast, en blijft behoedt:
Hier vloeden uyt de wonden
Van Christus klaer Fonteyn,
Vergiffenisse der sonden
Verdiensten in ‘t gemeyn.
Mint Godt, &c.
U Lichaem sal verrijsen,Ga naar margenoot+
En van de doodt opstaen:
En na des deughts uytwijsen,
In ‘t eeuwigh leven gaen:
Oft sal om sonde dalen
In ‘t vyer dat altijdt brandt.
Dient dan Godt, soeckt te halen
Der Heyligen bystandt.
Mint Godt, &c.
Voor al mint Godt den Heere,Ga naar margenoot+
En sweert niet ydelijck,
Den Sondagh suldy eeren
Met deughden Heylighlijck,
| |
[pagina 8]
| |
U ouders mint en eert,
En slaet oock niemant doodt,
U van onkuysheydt keert,
Steelt niet al zydy bloodt.
Mint Godt, &c.
En geeft geen valsch getuygen,
Soeckt niemants bedde-genoodt,
Wacht u van ‘t hert te buygen
Tot vremdt goet kleyn oft groot.
Dus, soeckt ghy ‘s Hemels vrede,
Bemint den Heer u Godt,
Bemint u naesten mede,
Dits der geboden slot.
Mint Godt, &c.
Ga naar margenoot+Houdt oock ‘t gebodt der Kercken,
En werckt des Feest-daeghs niet,
Hoort Misse met goet aenmercken,
Vast als sy ‘t u gebiedt,
Eens ‘s jaers Biecht al u sonden,
Te Paesschen Hoogh-tijdt houdt.
En hoort na mijn verkonden
Elck Sacraments inhoudt
Mint Godt, &c.
Ga naar margenoot+’t Doopsel vergeeft d’erf-sonden,
‘t Vormsel sterckt onsen moedt,
De Biechte geneest de wonden,
Godts Lichaem de ziel voedt,
Het Heyligh Oly krachtigh
In ‘t uyterste verlicht,
Het Priesterdom hooghmachtigh
Den staet der Kercken sticht.
Mint Godt, &c.
| |
[pagina 9]
| |
Het houwelijck met Kinders
Der Christen Kerck vermeert,
Om te zijn Godts beminders
Dus moet het zijn ge-eert.
Schout de hooft-sonden seven,
Meer als een quaet fenijn:
De deughden wilt aen-kleven,
Die haer contrarie zijn.
Mint Godt, &c.
Vreckheyt, en Hooverdye,Ga naar margenoot+
Onkuysheydt, gulsich-mont,
Nijdt, Gramschap, Luyaerdye.
Hoort nu der deughden vont:Ga naar margenoot+
Hebt Liefd, weest Godtmoedigh,
Zijt Matigh, end’ Eerbaer,
Neerstigh, Mildt, en Sachtmoedigh,
‘t Welck deughden zijn voorwaer.
Mint Godt, &c.
Wilt ghy volmaeckt wesen?Ga naar margenoot+
Arm en gehoorsaem zijt,
En suyver: want door dese
Den rechten wegh u leydt.
‘s Morgens danckt Godt den Heere:Ga naar margenoot+
Propoost van deughden maeckt,
En Godt met wercken t’eeren
Dus bidt, en altijdt waeckt.
Mint Godt, &c.
By dagh denckt alle uyrenGa naar margenoot+
Godt siet my, de doodt naeckt,
De ziel sal eeuwigh duyren,
Dus u boos leven staeckt.
Looft ‘s avondts Godts weldaden,
| |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+Op al u wercken let,
Bidt hem om sijn genaden,
En maeckt een goedt opset.
Mint Godt, &c.
Ga naar margenoot+Is ‘t dat ghy Biecht u sonden,
Bedenckt wel u misdaet,
Hebt leeft uyt ‘s herten gronden,
Neemt voor te schouwen ‘t quaet:
Ga naar margenoot+Wilt ghy Christum ontfangen?
Gaet nuchter wel bereedt,
Ootmoedigh met verlangen
Sterck met geloof bekleedt.
Mint Godt, &c.
Wel aen dan Catholijcken
Leeft nu na Godts gebodt,
Wilt van de deught niet wijcken,
Door ‘s Werelts goet versot.
Al die daer leeft in sonden,
Och vrees des Hellen brandt,
Christus toont sijn vijf Wonden,
Druckt die in u verstandt.
Mint Godt, &c.
|
|