Vrolijkheid(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] De Nachtegalen. De nacht doet de uren trager vluchten De slaap daalde op de stede al lang, Schenkt mijner woning uw genuchten; Ontwaak, o, nachtegalenzang! Geen zoeter uur is 't hart beschoren. Wel hem, van alle zorg nu vrij. Hoe kan die stilte zacht bekoren! O Nachtegalen, zingt voor mij! O zangertjens der trouwe minne, Vlucht Laïs trouwelooze woon. Geen teêr gevoel, dat haar verwinne; Nooit werd haar koets der Liefde een troon. Haar koude kus, zoo licht te rooven, Bezegelt eeden valsch als hij. Ik durf aan liefde nog gelooven: O Nachtegalen, zingt voor mij! [pagina 183] [p. 183] Hoe me ieder toontjen kunn' vervoeren, Dat uit uw aardig keeltjen zwelt, Denkt geensins d' ijzren vrek te ontroeren, Die thans zijn schatten overtelt. De onveilge nacht maakt hem verlegen, Bij dage meê niet kommervrij; Mijne armoê lacht der ruste tegen, O Nachtegalen, zingt voor mij! Boeischuwen, weigert uwe zangen Den stoete, die, zoo trotsch van aart, Om ons de kluisters aan te hangen, Ze uit eener vorstenhand aanvaardt. Als ze aan 't satijnen leger waken, Bij 't zwijgen zelfs vol veinzerij, Doet vreugd en vrijheid mij ontblaken: O Nachtegalen, zingt voor mij! Maar luider is uw toon gestegen. Neen, gij bemint de boozen niet. Mij vloeien lentegeuren tegen Met uw verhelderd lentelied. Natuur, de maagd, die ik beminne, Voert op mijn ziel de heerschappij. Stil wacht ik op de dagbodinne: O Nachtegalen, zingt voor mij! Vorige Volgende