Vrolijkheid

[p. 179]

Het Geluk.
Een liedeken.

Wat is 't, dat dwazen en wijzen verblindt,
De eeuwige klater van 't grootere kind?
Rijkdom, ja, dát is zoo meniger hoop.
Wat is er rijkdom? ja, dáar ligt de knoop.
Welk is de rijkdom, die 't harte vervult,
Die, onder 't waken, uw droomen verguldt?

Rijk is de man

Met een pijp en een kan;

Rijk is de man, wien zijn hoveken groent;
Rijk is de man, die zijn Evatjen zoent!

Evatjen, ja, nog zoo maagdelijk kuisch,
Frisch als de rozen, de balsem van 't huis,
Die u den blik en den boezem verrukt,
Die, in 't verboden, geen appeltjen plukt.
Zit ge ook niet altijd in 't eerst Paradijs,
Lief is ze als Eva, en ruim alzoo wijs.

Rijk is de man

Met een pijp en een kan;

[p. 180]

 

Rijk is de man, wien zijn hoveken groent;

 

Rijk is de man, die zijn Evatjen zoent!

 

 

 

Binnen, niet buiten, zit vrede ten troon.

 

Buiten is 't schittrend, maar binnen is 't schoon.

 

Daar is 't geluk zoo goedkoop als ge wilt;

 

Licht zijn des levens behoeften gestild:

 

Water, dat even als bier u verfrischt,

 

Brood, dat het muschjen, hoe eenzaam, niet mist.

 

Rijk is de man

 

Met een pijp en een kan;

 

Rijk is de man, wien zijn hoveken groent,

 

Rijk is de man, die zijn Evatjen zoent.

 

 

 

Schreeuwt al eens 't kleintjen, zoo zingt hij een lied;

 

Roert hij den pap ook, 't en hindert hem niet.

 

Rijst hij bij nachte, al wintere 't fel.

 

Vader (zoo denkt hij) die dede het wel.

 

Heere, gij steunt, wie der plicht niet ontbreekt.

 

Liefde is uw stemme, die innig ons spreekt:

 

Rijk is de man

 

Met een pijp en een kan;

 

Rijk is de man, wien zijn hoveken groent;

 

Rijk is de man, die zijn Evatjen zoent!

 

 

 

Eindigt de weke, dan wacht hem genot.

 

's Zondags verademt zijn boezem in God.

 

's Morgens bij 't orgel godvruchtig gezank,

 

's Avonds in 't loover der vogelen klank,

[p. 181]

 

's Avonds de sterren en zilveren maan,

 

Die hem naar huis met de zijnen zien gaan.

 

Rijk is de man

 

Met een pijp en een kan;

 

Rijk is de man, wien zijn hoveken groent;

 

Rijk is de man, die zijn Evatjen zoent!