Vrolijkheid(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] Aan Posthumus, De jaren rollen, vluchtig heengestroomd: Vriend, dijne vroomheid zal de rimpels niet vertragen, Noch d'ouderdom, die naderkoomt, Of de onverwinbre dood verjagen; Al offerdes-du ook met elker zon Den ijzren God der hel driehonderd stierennekken - Hem, die rond forschen Geryon Den sombren hellestroom doet lekken. Wij allen, die ons heden voedstren zien Door 's aardrijks moederschoot, wij moeten dien bevaren, Hetzij we ellendige akkerliên, Of weelge volkbeheerschers waren. [pagina 178] [p. 178] Vergeefs ontweken wij de bloedge speer Van Mavors, en de zee van Hadria aan 't klotsen, Of huiverden, om 't buldrend weêr Van 't krenkend herfstgetij te trotsen. Wij allen moeten eens den Cocytus, Die omdwaalt lui en loom, en eerelooze vrouwen, De dochteren van Danaüs, En Sisyphs eeuwig werk aanschouwen. Dijn veld, dijn haard, de vrouw, door dij aanbeên, Moets du begeven; en van dijne waarde boomen Volgt de aaklige cypres alleen Zijn meester, pas op aard gekomen. Den wijn, met honderd sleutelen bewaard, Durft wijzer erfgenaam dan in het daglicht brengen; Voor d'opperpriester best bespaard, Zal die den fieren vloer besprengen. Vorige Volgende