Vrolijkheid(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] De Vreugd des Wijzen. Quis ergo felix, si sapiens miser? Balde, od. 4. II, 34. Vriend, wie mag gelukkig heeten, Zoo de Wijze ellendig is, Vrij van aller slavenketen, Met den vrede in 't rein geweten, En 't genoegen aan den disch? Zou hij 't leven dan verslijten In 't verzamelen van goud, Van tafreelen, van tapijten, Van wat mot of roest verbijten? Dat laat zijnen boezem koud. Zou hij zijne ziel verkwisten In saletten, of aan 't hof? Neen, wat driften daar ook gisten, Al die lusten, al die listen Zijn te fijn hem, of te grof. [pagina 168] [p. 168] Maar en vriend, en vrouw, en kinderen (Ooft en bloemen van zijn tuin), Zie daar schatten, die niet minderen. Wat zijn heillot moog' verhinderen, Boven 't graf heft hij de kruin! Vorige Volgende