Vrolijkheid(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Het Avondpijpjen. 't Wordt laat; de krekels zingen blij. Het aarden lampjen is ontstoken, Maar 't lust me, op 't onderdeurtjen vrij Een pijpj' op mijn gemak te rooken. Al zij 't nog ver van 't morgenuur, Ras loopt en kraait er menig haantjen.... Drie lieve meisjens heeft mijn buur. Welkom, maantjen! 'k Heb in uw scheemring ook gevrijd; Ik ook, ik weet er van te spreken. Uw invloed is te gener tijd, Melieve, ons even klaar gebleken. Ge zaagt me wandlen met mijn bruid, En geurig was ons 't zilvren baantje. Wat heb ik kusjens gevrijbuit! Welkom, maantjen! [pagina 116] [p. 116] Mijn haard pronkt op een kind of acht, En dat begint allengs te tellen. Na 't dagwerk worde ik t'huis verwacht Van mijne vrouw, en haar gezellen, En glimlach immer als ik trek Voorbij 't kapoentjen van dit laantjen. Dat lang uw licht mij zoetheid wekk'! Welkom, maantjen! Vorige Volgende