Vrolijkheid(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] 't Kleed van Arlequijn. ‘Het is weêr Vastenavond dra, En ik ben in verdriet! Dat aarde en hemel eer verga! Die schande duld ik niet.’ 't Was Arlequijn, die aldus sprak, En op een goeden nacht In eenen lakenwinkel brak, Waar hij niet werd verwacht. Hij sneed van ieder stuk een lap, Van alle kleur en soort, En maakte zich nu, vlug en rap, Een kleed dat hem behoort. Maar ras ontdekte men den dief Der lappen groot en kleen. Dien Vastenavond nog, o grief! Zat hij in 't kot alleen. [pagina 100] [p. 100] 't Corpus delicti dat bestond Zoo klaer als 't zonnelicht, Al schreeuwde de onbeschaamde mond: ‘Mijn heeren, 't is verdicht!’ De lapjens pasten al te wel Op elk geschonden stuk. Kort duurde dit justitiespel: Dat was een groot geluk. Geen pijnbank kwam er bij te pas, Gewoon noch ongewoon. Het bleek, dat hij een domkop was, Volwaard het hoogste loon. Een galge stond op 't veld bereid, Tot korting zijner pijn. Men hing hem op vol plechtigheid: Het moest in regel zijn. * Compilatoren, slaefsch geslacht, Rijk in versleten múnt, Die schrijft al wat een ander dacht, Maar zelv' niet denken kunt, Wacht u, indien ge wijs wilt zijn, Schoon 't Vastenavond waar', Voor 't bonte kleed van Arlequijn: Een veder is geen schaar. Vorige Volgende