De spellingsoorlog(1842)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] IV. Reeds lang had nu de zon deez' bol verguld. Zy drong, in gouden lokkenzwier gehuld, Door Thourouts bosch, fier op volweeldrig blad, Waer nog B....... in gepeinzen zat Verzonken. Plots roept hy, gelyk Euclied: ‘Ik vond het!.... ha!.... de groote boschbandiet!’ De zelfvoldoening blinkt op 't trotsch gelaet, Dat hy uit dankbaerheid ten hemel slaet; Gelyk een man, die, sinds den ochtend wakker Aen 't werk, een schat ontdekt in maegren akker. Verheug u vry: gy vondt het talisman, Dat van uw brein elk overtuigen kan. De vond, die uw geheele ziel verrukt, Is u de gouden tak, eens afgeplukt Door Maroos held, voor eer hy stapte in 't hart Des duisters, dat den Acheron verzwart - De gouden tak, waer Caron, norsch van oog, En slaefsche kruin en slaefschen rug voor boog, En die den held in 't doodenryk deed treden Met kalm gemoed en onverwrikte schreden. Vorige Volgende