De rederijkkamers in Nederland. Deel 2
(1902)–Prudens van Duyse– Auteursrecht onbekendPrudens van Duyse, De rederijkkamers in Nederland. Deel 2 (eds. Florimond van Duyse en Frans de Potter). A. Siffer, Gent 1902
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De rederijkkamers in Nederland. Deel 2 van Prudens van Duyse, in een editie van Florimond van Duyse en Frans de Potter uit 1902.
redactionele ingrepen
p. 37, 40, 48, 51, 52: in het origineel zijn op deze pagina's Romeinse cijfers in de koppen weggevallen. In deze digitale editie zijn de Romeinse cijfers toegevoegd.
p. 89: voetnoot 3 heeft in het origineel aan de voet van de pagina per abuis nootnummer 2 gekregen. In deze digitale versie is dat verbeterd.
p. 105: van voetnoot 1 ontbreekt in het origineel de bijbehorende nootverwijzing. De redactie heeft de noot alsnog geplaatst.
p. 144: afdeeling. → afdeeling: ‘Derde afdeeling’.
p. 244: voetnoot 2 heeft in het origineel in de lopende tekst per abuis nootverwijzing 1 gekregen. In deze digitale versie is dat verbeterd.
p. 246: §. → §: ‘§ III. - Zeventiende eeuw.’
p. 312: de errata zijn in deel 1 en 2 doorgevoerd in de lopende tekst. De opgave ervan is verplaatst naar dit colofon.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 4) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 1]
DE REDERIJKKAMERS
IN
NEDERLAND
[pagina 3]
KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- & LETTERKUNDE
DE
REDERIJKKAMERS
IN NEDERLAND
HUN INVLOED
OP LETTERKUNDIG, POLITIEK & ZEDELIJK GEBIED
DOOR
PRUDENS VAN DUYSE
UITGEGEVEN OP LAST DER ACADEMIE DOOR
FR. DE POTTER & FL. VAN DUYSE
TWEEDE DEEL
GENT
A. SIFFER
Drukker der Koninklijke Vlaamsche Academie
1902
[pagina 295]
INHOUDSTAFEL.
Abraham de Aertsvader, dichtstuk door Hoogvliet, I, 221. |
Abrams Uytganck, Comedie, II, 89. |
Academie (Duitsche of Nederduitsche), II, 121. |
Accius, Latijnsch schrijver, II, 92. |
Achab, door Abraham de Coningh I, 245. |
Acoleye (De blauwe), rederijkerskamer te Vlissingen, II, 139, 167. |
Acoleye (De witte), Leidsche kamer, I, 52, 111, 132. - II, 118. |
Adam en Eva (bijbelspel), I, 61. - II 67. |
Adieu (Langhe), schimpdicht, I, 108. |
Adonaï mysteriespel, I, 221, 225, 241, 243. |
Adriaensen (Henr.), II, 179. |
Aeckerboom, rederijkerskamer te Vlaardingen, I, 111, 285. |
Aedwaertswoude (kamer van), I, 132. |
Aelturs (Pieter), II, 201. |
AEneas ende Dido, zinnespel, door Casteleyn, II, 57, 58, 61. |
Afstand der Nederlanden, lied door Jeronimus van der Voort, II, 65. |
Agnes (Ste), rederijkerskamer te Gent, I, 19. |
Alberdingk Thijm (J.), I, 128, 144, 145, 274, 275. - II, 17, 55, 63, 84, 104, 105, 115. |
Alewijn, schrijver van Latona, II, 260. |
Alexander, door Theodoor Rodenburgh, I, I91. |
Alpha en Omega, Iepersche kamer, I, 49. - II, 203. |
Als 't past bi apetite, zinspreuk der Fonteinisten van Gent, I, 37, 40. |
Alva's pater noster, politiek gedicht, I, 183. |
Amelry (Frans), schrijver van een spel van sinne, II, 269. |
Amis (Les) des Arts, tooneelmaatschappij te Dendermonde, II, 224. |
Amoureusheyt (Sotte), luimig dichtstuk door de Roovere, II, 11. |
Amsterdam (rederijkers van), I, 32, 119, 121, 123, 126, 132, 225. |
Ande, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
Andronicus, vertaling naar Campistron, door Mich. de Swaen, I, 256. |
Angierken (Het wit), rederijkerskamer te Haarlem, I, 111. |
Angillis (A.), I, 24. |
Anslo, Nederlandsch dichter, II, 252. |
Antonides van der Goes, II, 252. |
Antwerpen (Rederijkers van), I, 22, 29, 32, 34. 35. |
Appolloos Lusthof, berijmde charter, I, 71. |
Apollus lust-hof ofte beroep tot Bleyswijck, lied, I, 161. |
Aran en Titus, door Jan Vos, I. 253. |
Ars poetica, van Jac. Celosse, II, 79. |
Atrecht (rederijkerskamer van), II, 282. |
[pagina 296]
Auguste, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
Audefroy le Bastard, Fransch dichter der XIIe eeuw, I, 139. |
Badens (Frans), II, 120. |
Bakhuyzen van den Brink (Dr.), II, 110. |
Bakker (Huisinga), II, 87, 88. |
Baladen van Doornijcke, door Casteleyn, I, 164, 165. - II, 40. |
Balsemblomme (De) te Gent, I, 21, 22, 24, 78, 262. - II, 122, 123. |
Barbara (Ste), rederijkeiskamer te Aalst, II. 151, 199. |
Barbaren, gilde te 's Hertogenbosch, I, 264. |
Bastiaensz. Leeuw (Adriaen), I, 226. |
Batementspel door kinderen, te Antwerpen, I, 77. |
Becanus (Goropius), schrijver, II, 97. |
't Bedrogh des werelds, dichtstuk, II, 90. |
Beheit (Maerten), I, 194. |
Beleg (Het zevenjarig) van Gend, historiespel, I, 249, 250, 257. |
Belegering en ontzetting der stad Leyden, treurspel, II, 136. |
Belgica en Spinola, tooneelstuk, II, 67. |
Belle Argentine, lied, I, 139. |
Belle Matineuse, klinkdicht, door Malleville, I, 194. |
Bentley, II, 145. |
Berchem (kamer van), I, 84. - II, 199. |
Bergen, II, 282, 285, 286. |
Berriat-Saint-Prix, I, 203. |
Beschermleden bij de rederijkers, I, 42. |
Beschrijvinghe van een waerachtich Geus, door P. Heyndericx, I, 182. |
Besten (Die negen) ende negen quaetsten, vertooning te paard te 's Hertogenbosch, I, 264. |
Bewijs (Het heerlyck) van des menschenellende, weeklacht, II, 63. |
Bidloo (Lombert), I, 12. |
Biënkorf der H. Roomsche kerke, door Marnix van Ste Aldegonde, II, 86. |
Biens (Pieter-Cornelis), I, 126. |
Bijns (Anna), I, 138, 139, 168, 172, 179. - II, 16, 56, 63, 87, 184. |
Bilderdijk (Will.), I, 120, 135, 142. 147, 253. - II. 11, 13, 41, 45, 92, 93, 100, 130, 189, 232. |
Bleiswijk (rederijkersfeest te), I, 76. |
Blieck (F.-J.), I, 24. |
Blinde voor Jericho, tooneelstuk, II, 90. |
Bliscap (Die eerste) van Maria, I, 15, 200, 206, 208, 266. |
Bloemken Jesse (Het), kamer te Middelburg, I, 17, 24, 65, 209, 263. - II, 137. |
Blommaert (Ph.), I, 8, 23, 36, 65, 108, 164, 166, 167, 168, 172, 173, 179, 180, 199, 206, 249, 291. - II, 132, 133, 136, 220, 230, 248. |
Boccaccio, I, 175. |
Bochius, secretaris van de stad Antwerpen, II, 62. |
Boeck (Een schoon profijtelick), door Jer. van der Voort, II, 65. |
Boeck (Den), rederijkerskamer van Brussel, I, 15, 35, 48, 49, 177. - II, 9, 122, 131, 216. |
Odysseae (de eerste twaalf boeken), vertaald door Coornhert, II, 88. |
Boendale (Jan), II, 146, 149. |
Boerekermis, door Rotgans, I, 100. |
Boerken (Een) van buyten en een fraey steedsche dochter, samenspraak, II, 54. |
Boëtius, I, 122. - II, 85, 96. |
Boileau, I, 195. - II, 74, 168. |
Bonel, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
Bontius (Renier), schrijver der Belegering der stad Leyden, II, 136. |
Boom (De groeijende), rederijkerskamer te Lier, II, 79, 166. |
Boomgaert (De) der Poesyen, door Lucas d'Heere, II, 52. |
Boon (Korn.), schrijver van Leyden verlost, II, 136. |
Borger, Nederlandsch dichter, I, 137. |
Bottelgier, II, I40. |
Boucxkin (Een zuverlic), door (van der Meulen), II, 12, 13. |
Bouilly, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
Bourgueil, idem, II, 224. |
[pagina 297]
Bouvaert, I, 37, 45, 63. |
Boxhorn, II, 148. |
Brabander (Spaenschen), door Bredero, II, 102. |
Bral (N.), II, 8. |
Brandt, Nederlandsch dichter, I, 292. - II, 252. |
Brants (Seb.), I, 186. |
Bredero, I, 127, 132, 135, 137, 154, 157, 158, 160, 161, 186, 193, 194, 269, 280, 285, 290. - II, 81, 85, 102, 110, 118, 120, 249, 250, 275. |
Broeckhuizen, Nederlandsch dichter. II, 92. |
Broodt (Dat levende ende levenmakende Hemelsch), mysteriestuk, I, 180. |
Brugge (rederijkers van), I, 35, 162, 205, 213. - II, 153, 255, 265. |
Brunet, Fransch boekkundige, II, 285. |
Brussel (rederijkers van), I, 15, 200, 206. - II, 48, 56, 199, 212. |
Bruydt Christi ende d' Egyptische vroeivrouwen, door Coornhert, II, 89. |
Bucolica en Georgica (naar Virgilius, door van Mander). I, 105. |
Bukelare (Jan), I, 104. |
Bulens, II, 265. |
Burman (Kasper), Nederlandsch schrijver, I, 209. - II, 159. |
Calderon, I, 281. |
Calmet (D.), I, 203, 204. |
Cammaert, II, 216. |
Campistron, I, 256. - II, 213. |
Carbonier (Eleonora), I, 192. |
Carion, geschiedschrijver, II, 81. |
Carlier, Fransch schrijver, II, 212. |
Carnel (D.), Fransch schrijver, I, 216. |
Carpentier, I, 69. |
Carton, II, 153. |
Castalio, II, 96. |
Casteleyn, schrijver van de Konst van Rhetoriken, I, 26, 30, 47, 71, 92, 95, 98, 105, 112, 114, 115, 122, 127, 138, 144, 145, 163, 164, 166, 184, 185, 186, 208, 225, 226, 227, 230, 244, 263, 290. - II, 9, 19, 40, 42, 43, 45, 48, 57, 79, 82, 83, 88, 153, 253, 266. |
Catharina (Ste), kamer te Hasselt, I, 19. |
Catharinisten, rederijkers van Aalst, I, 12. - II, 141. |
Cats (J.), I, 61, 109, 169, 284, 285. - II. 56, 58, 59, 66, 78, 96, 193, 211, 212, 251, 265, 291. |
Catullus, Latijnsch schrijver, II, 105. |
Caudron, (W.), II, 252. |
Cebitus, I, 179. |
Celosse, rederijker, I, 140. - II, 79, 84. |
Censuurrecht over boeken, I, 33. |
Censuurrecht over personen, I, 33. |
Champollion-Figeac, Fransch schrijver, I, 10. |
Charron, II, 84. |
Chateaubriand, I, 244. |
Chotin (A.-C.), I, 13 |
Chrisoarius, tooneelstuk door Claud. de Clerck II, 67. |
Christi Leiden, mysteriespel, I, 10. |
Christus aan het kruis, rederijkersblazoen, I, 111. |
Christusoog, rederijkerskamer te Diest, I, 11, 13. |
Cicero, II, 43, 96. |
Clarinde, treurspel, I, 258. |
Clignett, (M. Jac.-Arn.), II, 52, 146. |
Cluyt van Onzen lieven Heers Minnevaer, II, 242. |
Coccejus, I, 293. |
Coleners (Rosine), I, 55. |
Colyn van Ryssele, II, 253. |
Collège de Rhétorique te Diest, I, 12. |
Collot d'Escury, II, 84, 113, 114. |
Comaediae en Tragediae Sacrae, door Schonoeus, I 292. |
Comedie (Klucht-wyse) van de Ontmaskerde liefde. Antw. 1708, I, 143. |
Comt mijn bruyt met oneur, lied, I, 150. |
Concordia, letterkundig genootschap te Brussel, II, 232. |
Confrères de la Passion (spelers), I, 11, 57, 202. |
Const-thoonende inweel te Haarlem, 1607, I, 64, 71, 85, 129, 132, 223, 233. |
Coolhaes (Caspar), II, 157. |
Coornhert, I, 160. - II, 84, 89, 90, 91, 96, 98, 182, 184, 240, 290. |
[pagina 298]
Coren-aren van Catwijck (De), rederijkersblazoen, I, 111. |
Corenbloem (De), kamer van Brussel, I, 84. - II, 126, 131. |
Corenbloem van den Haghe (De), rederijkersblazoen, I, 111. |
Corneille, I. 100, 281, 282. - II, 213. |
Cornelissen (Norb.), I, 5, 6, 7, 12. - II, 142, 228, 229, 294. |
Coster, I, 117, 161, 288. - II, 103, 111, 114, 120, 121, 139. |
Criginger (Joh.), I, 221. |
Dagalon. tooneelschrijver, II, 224. |
Daghet (Het) in den Oosten, lied I, 152. |
Daniel, mysteriespel. I, 10, 291. |
Dathenus, II, 53, 178, 270. |
David (J.-B.), I, 111, 112, 113, 247. - II, 190. |
David's geschiedenis, mysteriespel, I, 9. |
De Banville (Th.), Fransche dichter, I, 116. |
De Bertrand (Raimond), I, 220. - II, 162. |
De Beze (Theod.), II, 270. |
De Bie (Cornelis), XI, 143. - II, 77, 79. |
De Borchgrave (P.-J.), II, 141, 220, 232. |
de Brune (Jan), I, 46. - II, 170. |
De Capistron, I, 12. |
De Clerck (Claude), I, 188. - II, 65, 67, 265. |
De Clercq (W.), I, 58, 102, 188, 224. - II, 273. |
De Cock (Jan), broeder te Groenendale, I, 186. |
De Condé (J.), I, 206, 288. |
De Coningh (Abraham). Zie de Koningh (Abraham). |
De Coninq (Frederico Cornelio), I, 281. |
De Croy (Henri), I, 94, 95, 104, 166. |
De Decker (Jan), II, 40, 153, 252. |
De Dene (Ed.), II, 51, 52. |
De Grieck (C.), I, 288. |
De Groot (H.), I, 125. |
De Herpener (Pieter), I, 47, 277. |
De Jonghe (Bern.), I, 80. - II, 132. |
De Kempenare (van Campene), I, 291. - 11, 132. |
De Koningh (Abraham), I, 224, 245, 246. - II, 108, 247, 275, 290. |
Delgeur (Lod.), II, 8. |
Delepierre, I, 205. |
Delmotte, II, 282, 285. |
Democrites, I, 179. |
De Moor (Pieter), II, 222. |
Demosthenes, II, 43. |
Dendermonde (rederijkers van), I, 197, 200, 204, 259. - II, 199, 235, 236. |
De Reiffenberg, I, 221. |
De Ridder (J.), schrijver van Den H. Rozenkrans, I, 210. |
De Rode, II, 163. |
Roose (De), Lovensche kamer, I, 49. |
De Roovere (Antoon), I, 34, 116, 122. - II, 9, 12, 43. |
De Scudery, I, 237. |
De Simpel (David), I, 192. - II, 141. |
De Smet (J.-J.), I, 12. |
Desroches, II, 214, 219. |
de St.-Genois (Jul.), I, 67. |
De Swaen (Mich.), I, 12, 109, 254, 256, 257, 290. |
Deugden (De drie Goddelijke en de vier kardinale), verbeeld op eenen praalwagen, I, 215. |
Deughd verheught, zinspreuk van Spieghel, I, 54. |
De Valckgrave (Jan), I, 246, 248. |
de Vivario (H.-M.-F.J.), I, 23. |
Devies- of Gildepenningen bij de Rederijkers, I, 65. |
de Vos (Cornelis), I, 46. |
de Vos (Isaac), I, 56. |
De Vos (Lambert), I, 162, 213. |
De Vries, II, 62, 91, 104, 116. |
De Weert (Jan), I, 118. - II, 146. |
De Zomere (Will.), II, 283. |
D'Heere (Luc.), I, 138, 192. - II, 52, 55, 83, 133, 201, 270. |
D'Hulster (Leo), I, 12. - II, 233. |
Dialectike (Nederduytsche), I, 125, II, 98. |
Dichtoefeningen bij de kamer, I, 26. |
Dido, tooneelstuk door Houwaert, I, 102. - II, 14. |
Diest, twee rederijkkamers aldaar, I, 11. - II, 199. |
Diesthenius, II, 17. |
Diksmuide, I, 11. - II, 281. |
Doctrinael (De niewe) of Spieghel der sonden, leerdicht, I, 118. |
[pagina 299]
Don Ferdinand oft Spaenschen Sterrekijker, blijspel, II, 77. |
Doodendans of Mollenfeeste, door de Roovere, II, 10. |
Doodt (Zedelyke) van Keyser Carel den Vijfden, treurspel, I, 255, 256, 257. |
Doornik, (rederijkers en rederijkersfeesten aldaar), I, 16. - II, 279, 281, 283. |
Doorziet den grondt, zinspreuk der rederijkerskamer Jesus met de balsembloem te Gent, II, 53. |
Dordrecht (rederijkers van), I, 290. - II, 164, 187. |
Dorothea, mysteriespel, I, 10. |
Dorvigny, tooneelschrijver, II, 224. |
Douai, II, 282, 284. |
Drie Koningen (De), processiespel, II, 160. |
Droomers, I, 247, 253, 254, 290. - II, 252. |
Ducange, I, 69 |
Du Cesne (Gilles), II, 282. |
Duinkerke (rederijkers van), I, 14, 16, 219, 256. - II, 199. |
Dulaure (J.-A.), I, 203, 209. |
Dumarsais, Fransch schrijver, I, 99. |
Du Meril (Edelestand), I, 10. |
Duval, tooneelschrijver, II, 224. |
Duvels kermis ('s), gedicht, I, 175, 180. |
Duym (Jacob), I, 138. - II, 135. |
Dwinglo (J.), I, 129.130. - II, 274. |
Ecce gratia, zinspreuk der Antwerpsche rederijkers, I, 50. |
Een is noodigh, zinspreuk van K. van Mander, I, 54. |
Egge waartskapel (rederijkers van), I, 19. |
Eglantier (De), rederijkerskamer te Amsterdam, I, 32. |
Eglentierken (Het), rederijkerskamer te Hoogstraten, I, 23, 28. |
Eigenliefde (Schadelijke), spel van sinne, I, 225. |
Elc man rader, zinspreuk van K. van Mander, I, 54. |
Elegia ad sumnum, gedicht van Sidr. Hosschius, II, 89. |
Ennius, Nederlandsch schrijver, I, 123. - II, 92, 98, 99. |
Epitheta, verzameld door Ant. Smijters, I, 195. |
Erasmus, I, 209. - II, 49, 95, 96, 246. |
Esbatementgezellen, I, 6, 7, 8. |
Eschylus, I, 236. |
Esmoreit, abele spel, I, 54, 240, 267, 275, 281. |
Esopet, middelnederlandsch gedicht, II, 52. |
Everaert (Cornelis), Brugsch tooneelschrijver, I, 47, 240, 276. |
Fabliaux, I, 272. |
Fabulen (De warachtige) der dieren, door Eduard de Dene, II, 51, 53. |
Fama oft tblasende Gherucht, door J. van den Vondel, I, 245. |
Faustus (Doctor), I, 262. |
Fastraets (Christiaan), schrijver van de H. Trudo, I, 141, 142. |
Faulconnier, Fransch geschiedschrijver, II, 213. |
Favart, Fransch tooneelschrijver, II, 215. |
Feitama (Sybr.), I, 221, 225, 243. |
Ferrary, Fransch schrijver, II, 225. |
Fieste (La) d' Aimeri de Narbonne, tooneelspel, I, 267. |
Flavius Josephus, II, 81. |
Fonteine (De), rederijkerskamer te Gent, I, 16, 18, 20, 21, 23, 25, 26, 32, 36, 39, 40, 41, 42, 48, 49, 59, 68, 142, 283. - II, 141, 168, 198, 202, 221, 222, 223, 229, 230. |
Fontenelle, Flansche schrijver, II, 156. |
Foppens, II, 62. |
Fourcelle, Fransche rederijker, I, 204. |
Froissart, Fransche kroniekschrijver, II, 81, 279. |
Froment (Ch.), Fransche dichter, II, 232. |
Fruytiers (Jan), liederendichter, II, 271, 272. |
Fuite (La) des enfants d' Aimery de Narbonne, historiespel, I, 197. |
Gailliard, I, 43, 51, 66. - II, 149, 240. |
Galis - blomken van Haestrecht (Het), rederijkerskamer, I, 111. |
Geeraardsbergen (rederijkers van), I, 49. - II, 151. |
Geeraert van Velzen, treurspel door J. van den Vondel, I, 247. |
Geest (H.), Brugsche kamer, I, 49, 52. |
Gembloux (kamer van), II, 285. |
[pagina 300]
Geneichtheid (Van natuurlicke), dichtwerk, II, 96. |
Genoveva, treurspel door Ant. Wouthers, I, 247, 251, 252, 289. |
Gent (rederijkersfeesten en vertooningen te), I, 14, 60, 65, 73, 77, 173, 222, 291, 294. - II. 138, 199, 283, 285. |
Gérard, I, 5, 52, 126, 224, 264. |
Gervinus, II, 16. |
Gezellen van den Ebattemente, I, 14. |
Gezellen van der Conste, I, 15. |
Giselbertz Plemp (Cornelis), Nederl. dichter, I, 144. |
Gebruyck (Recht) ende Misbruyk der tydlicke have, dichtwerk, II, 87, 90. |
Gybe (Heer), personage der Poperingsche Kamer, I, 32, 33. |
Glapion (Jan), Nederlandsche schrijver, II, 273. |
Goddaeus (Conradus), Nederl. dichter, I, 144. |
Godelieve, treurspel door J.-B. Hendrix, I, 212. |
God voedt veel sotten, zinspreuk der Kortrijksche kamer, I, 50. |
Goetman (Lambert), dichter, I, 122. - II, 272. |
Gorcum (rederijkers van), II, 138. |
Gouda (kamer van), I, 17, 137, 142. - II, 84. |
Goudbloem (De), rederijkerskamer te Antwerpen, I, 34, 44, 48, 61, 63, 82, 142, 177, 236. - II, 210. |
Gouden Pelicaen (De), blazoen eener rederijkerskamer, I, 111. |
Goutblomkens van Gouda (De), blazoen eener rederijkerskamer, I, 111, |
Graf ons Heeren (Het), wagen met deze afbeelding in de processie van Veurne, I, 215. |
Grammaye, I, 11, 13. |
Granida, landspel door Hooft, I, 284. - II, 118, |
Grapheus (Abraham), knaap der Antwerpsche Violieren, I, 45. |
Greve (Van den) ende van Grisillen, rijmwerk, I, 107. |
Griane, tragi-comedie door Bredero, I, 132. - II, 107, 108, 109. |
Griseldis (Sagtmoedighe), schoolboek, I, 107. |
Groeten (Wijze van) in de Kamers, I, 25. |
't Guesen ghejanck, tooneelwerk, II, 67. |
Haagspel (Het) te Lier en te Brussel, II, 205. |
Haarlem (rederijkers van), I, 110, 126. - II, 117, 274. |
Haarlem (Vlaamsche kamer te), II, 206. |
Haarlem's geestelijkheid verbiedt het niet onderzochte rederijkersspel in de kerk, II, 178. |
Haecht (Will.), II, 269. |
Haeselen - boom van Aedwaertswoude (De), rederijkerskamer, I, 111. |
Haesken (Het), rederijkerslied, I, 153. |
Handel (Den) der Amoureusheyt door Houwaert, II, 57. |
Haringus (De Heilige), legende, I, 185. |
Hasselt (rederijkers van), I, 19, 23, 65. |
Hécart (G.-A.-J.), Fransche schrijver, II, 278, 279. |
Hecq (G.), Fransche schrijver, I, 166. |
Heer Alewijn, lied, I, 152. |
Heerlyckheyd van Salomon (De) door J. van den Vondel, I, 268. |
Heinderycx, kroniekschrijver van Veurne, II, 162. |
Hein van Aken, I, 106. |
Heins (Dan.), I, 53, 100. - II, 116, 118, 206, 248. |
Heins (Zacharias), Nederlandsch dichter, I, 132. |
Hel (De) bij de Antwerpsche rederijkers afgebeeld, I, 205. |
Helden (De) Godes, door J. van den Vondel, II, 116. |
Helmers (J.-Fr.), Nederlandsch dichter, II, 144, 250, 289. |
Hemelsprake voor den Brugschen H. Bloedt-dag, spel van sinne, I, 162, 215. |
Hendrik (J.-B.), tooneelschrijver, I, 212. |
Heyls in Jesu dan, zinspreuk van Daniël Heins, I, 54. |
Heyndricx (L.), dichter, I, 173, 174, 182. |
Henrion, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
[pagina 301]
Hermans (C.-R.), I, 51, 224, 264. - II, 164, 235, 237. |
Herten (Sebaer), kamer te Roeselare, I 24. |
's Hertogenbosch (rederijkers van), I, 30, 223, 224, 264. - II, 234, 236. |
Hertspieghel door Spieghel, II, 92, 101. |
Hesdin (rederijkers van), II, 282. |
Hieman (Fr.), Nederlandsche dichter, II, 53. |
Hierusalem verwoest, door J. van den Vondel, II, 116. |
Hilarius, Latijnsch dichter, I, 9, 10. |
Historie van Belgis, door Mark van Vaernewyck, II, 48, 50. |
Hoe sullen ze dit scheyden, zinspreuk van den zot der Lovensche kamer de Roos, in 1561, I, 83. |
Hof (Den) en boomgaerd der poësien door Lucas de Heere, I, 192. - II, 54. |
Hoffmann, Nederlandsch schrijver, I, 25, 189. |
Hoffmann (Heinrich), Duitsch schrijver, I, 10. |
Hoffman von Fallersleben, I, 153, 224, 267. - II, 41, 77, 148. |
Hofman (J.-B.-J.), Vlaamsche dichter, I, 257, 258. |
Homerus, II, 49, 63, 66. |
Homulus, tooneelstuk, II, 8, 17, 21, 38, 39, 292. |
Hoofdzonden (De Zeven) door Ogier, I, 289. |
Hooft (P.-C.), I, 101, 121, 125, 133, 135, 138, 143, 149, 154, 169, 192, 284. - II, 84, 92, 93, 96, 100, 104, 109, 110, 112, 114, 118, 121, 130, 241, 248, 251, 289. |
Hooft (Willem), I, 270. |
Hoogstraeten, schrijver, II, 92. |
Hoogvliet, schrijver van Abraham den Aartsvader, I, 221. |
Hooverdigheyd (De), kluchtspel, I, 136. - II, 71, 73. |
Hoppebruers, rederijkers van Meenen, I, 51. |
Horatius, I, 167, 245, 281. - II, 41, 46, 81, 106. |
Hosschius (Sidr.), Latijnsch dichter, II, 89, 207. |
Hoszwitha of Roszwitha, abdis en schrijfster, I, 292. |
Houwaert (J.-B.), I, 102, 116, 123, 191, 270, 271, 272, 285. - II, 9, 55, 63, 83, 131, 133, 134. |
Hugo van Tabarie, dichtstuk, II, 15. |
Hulst (rederijkers van), I, 17, 18, 60. - II, 199. |
Huydecoper, I, 120, 269. - II, 128, 129, 289. |
Huygens, I, 167, 169. - II, 102, 110. |
Ick come oock opt haegspel, zinspreuk van den zot der Brusselsche kamer de Corenbloem, in 1561, I, 84. |
Ick en kenne my zelven niet, zinspreuk van den zot der Antwerpsche rederijkerskamer de Goudbloeme, 1561, I, 83. |
Ick en salse niet verliesen, zinspreuk van den zot van den Antwerpschen Olijftak, in 1561, I, 83. |
Ick heb se vonden, zinspreuk der rederijk, van Bergen-op-Zoom, in 1561, I, 83. |
Ick levende sterf, zinspreuk van een Vlaamschen rederijker, I, 150. |
Ick moet daer oock syn, zinspreuk van den zot der Lovensche kamer, Lelikenswtendale, I, 83. |
Ick vanghe al quade tonghen, zinspreuk van den Lierschen zot, I, 83. |
Idonea, treurspel door Droomers, I, 253, 254. |
Iegelijk speur na d'wis heyl, zinspreuk van Heyndrik Lauwreinsz Spieghel, I, 54. |
Iemant en Niemant, klucht door Isaac de Vos, I, 56. |
Ieperen (rederijkers van), I, 16, 23, 40. - II, 9, 66, 265. |
In liefde bloeyende, kamer te Amsterdam, I, 45, 125, 138, - II, 79, 84, 86, 94, 97, 98, 120, 122, 249. |
In liefde verwarmd, zinspreuk der kamer van Warmond, I, 50. |
In principio erat verbum, zinspreuk der Mechelsche Peoene, I, 50. |
In vierigheit groeyende, zinspreuk der kamer van 's Hertogenbosch, I, 51. |
[pagina 302]
'Is al pays, zinspreuk van den zot der Vilvoordsche kamer, in 1561, I, 83. |
Israël, tooneelspel, II, 89. |
Ithys, treurspel, I, 161. |
Jan den Dooper (St.), treurspel, I, 287. |
Jan Salie, kluchtspel, I, 270. |
Jenettebloem (de), rederijkerskamer van Lier, I, 283, 287. - II, 160 |
Jephta, door Joost van den Vondel, I, 246. |
Jesus metter Balsemblomme, kamer te Gent, I, 23, 54. - II, 53, 202. |
Jeu (Le) de Ste Katherine, mysteriespel, I, 197. |
Jeux floraux, I, 12, 50. |
Joannes de Boetgezant, door J. van den Vondel, II, 87. |
Jonckbloet (W.-J.-A.), I, 14, 207, 224, 267, 269, 277. - II, 146. |
Jongheid (Leerzuchtige), tooneelkring te Oudenaarde, I, 286. |
Jubel-jaer-liedt op simpelijk geloven en weldoen, door Spieghel, II, 95. |
Justina, treurspel door J.-B. Hofman, I, 258. |
Kamerijk (Rederijkers van), II, 282. |
Kamereed bij de rederijkers, I, 30. |
Kauwoerde (De), Herenthalsche kamer, I, 51. |
Kerchove, schrijver van Daniël, tooneelstuk, I, 291. |
Kerricx (Willem-Ignaas), dichter, I, 282. |
Kersouwe (De), rederijkerskamer te Loven, I, 19, 33, 35. |
Kersouwe (De), rederijkerskamer te Oudenaarde, I, 34. - II, 178. |
Kersouwieren (De), kamer te Pamele, I, 23, 25, 28, 191, 294. |
Kervyn de Volkaersbeke (Ph.), I, 107. - II, 55. |
Kestloot (J.-L), II, 229. |
Ketel (De), Hollandsche kamer, I, 62. - II, 180. |
Ketele (J.), II, 48. |
Keyser, dichter te Ouwerschie, I, 160. |
Kiliaan, I, 69, 190, 269. - II, 153 |
Kinderen (De) van Limborch, roman, I, 106. |
Kinker (J.), Nederlandsche dichter, I, 145, 179. |
Klaertjen, door Hooft, II, 93. |
Klink-dichten (Ses) van Petrarcha, in 't Nederlandsch vertaald, I, 193. |
Kolfdagen, speeldagen bij de rederijkers, II, 235. |
Kops (Willem), I, 5, 12, 13, 17, 24, 44, 45, 62, 118, 196, 230, 232, 263. - II, 45, 116, 117, 134, 148, 151, 153, 158, 165, 171, 180, 183, 185, 189, 244, 256. |
Koren-Bloemen (zedeprinten), door Huygens, I, 167. |
Kortrijk (rederijkers van), I, 14, 23, 257. - II, 199. |
Koster, Nederlandsch dichter, II, 249, 250. |
Krakekroon bij de rederijkers, II, 233. |
Kribbetje ('t), twee spelen met dien titel, I. 216, 219. |
Kruis (H.), rederijkerskamer te Kortrijk, I, 23. |
Kruísbroeders (De), te Kortrijk, I, 23. |
Kruis ('t Rijke), rederijkerskamer, II, 216, 217. |
Kunst (De) is ons vermaak, kenspreuk eener letterkundige vereeniging te Ieperen, II, 66. |
Lafontaine, fabeldichter, II, 51, 105. |
Laharpe, Fransche schrijver, I, 209, 256. - II, 223. |
Lambrecht (Jan), tooneelschrijver, I, 285. |
Lambrecht (Joos), I, 128, 233. - II, 12, 265, 272. |
Lambrechtsen (N.-C.) van Ritthem, I, 24, 65, 209, 263, 287. - II, 137, 186, 189, 236. |
Lamotte, Fransche schrijver, II, 107. |
Lampsonius (Dominicus), dichter, II, 53. |
Landjuweel te Antwerpen, in 1561, I, 79, 121. |
Langendyk, Noordnederlandsche rederijker, I, 117, 188, 253, 277. - II, 79. |
Lantsheren (Van de seventhien) te peerden, vertooning te paard, I, 264. |
Laurier (Den fijnen), rederijkerskamer, I, 286. |
Laurieren (Jonge), rederijkerskamer te 's Hertogenbosch, I, 29. |
[pagina 303]
Lavendel (De), Brabantsche kamer, I, 245. |
Lavendel (De witte) van Amsterdam, rederijkerskamer, I, 111, 224. - II, 206, 253. |
Lazarus' opstanding, mysteriespel, door Hilarius, I, 9. |
Leander ende Hero, door Houwaert, II, 38, 60, 61. |
Lebbeke (rederijkers van), I, 264. |
Lebrun, Fransch schrijver, I, 100. |
Ledeganck (K.-L.), I, 169. - II, 233. |
Leeuwendalers (De), landspel door J. van den Vondel, I, 284. |
Leeuwerkers (De), rederijkers van Dendermonde, II, 161. |
Legrand d'Aussy, Fransche schrijver, I, 272. |
Leiden (rederijkers van), I, 52, 175. |
Leiden verlost, treurspel, door Korn. Boon, II, 136. |
Leizele (rederijkers van), I, 23. |
Le Jeune, I, 164. |
Lekenspieghel (De), door J. Boendale, II, 40, 41, 149. |
Lelie (De), rederijkerskamer van Loven, II, 166. |
Lelie (De) onder de doornen, blazoen der rederijkerskamer van Noordwijk, I, 111. |
Leliebloem (De), rederijkerskamer, II, 216, 217. |
Lelikens wten dale, Lovensche rederijkerskamer, I, 83. |
Lemercier (Nap.-L.), Fransche schrijver, I, 96, 97. |
Lemierre, tooneelschrijver, II, 220 |
Lesbroussart, Fransche dichter, II, 232. |
Leven (Het) is een droom, tooneelspel door Calderon, I, 281. |
Leven ('t Loeye en leckere), door Coornhert, II, 85. |
Lied-boeck, door Coornhert, I, 160. |
Liedeken (Een ander) van den Spanjaerden, I, 163. |
Liedekens (Amoureuse), I, 159. |
Liederyk de Buk, treurspel door Droomers, I, 247, 253. |
Liedt-boek ('t Boertig), van Bredero, II, 118. |
Lief (Schoon) wilt mijn troost geven, lied, I, 130. |
Liefd' es t'fondament, zinspreuk eener kamer te Leiden en te Loven, I, 52. - II, 150, 238. |
Lier (rederijkers van), II, 199, 255. |
Liessies (abdij van), II, 282. |
Lindanus I, 55, 259. - II, 155, 161. |
Lippijn, middeleeuwsch spel, I, 275. |
Lipsius (Justus)), II, 86, 182, 207. |
Liebart, Brugscherederijker, II, 231. |
't Lof der Rhetorica, door Roemer Visscher, II, 111. |
't Lof van de mutse, door Roemer Visscher, II, 111. |
Lof aen de ghevangenisse, door Coornhert, II, 85. |
Lof-sanck van Jesus-Christus, door Daniel Heins, I, 101. |
Lofzangh van 't Goudt, door Coornhert, II, 85. |
Loots, Nederlandsche dichter, I, 252. |
Lopez de Vega, I, 225, 281. - II, 74, 102. |
Lorio (Pieter), Gentsche rederijker, II, 222. |
Loven (rederijkers van), I, 15, 35, 60. - II, 199. |
Lucasgilde (St.), te Antwerpen, I, 19, 21, 32, 34, 86, 109. - II, 70 |
Lucifer, door J. van den Vondel, I, 201, 248, 293. - II, 251. |
Lucretius, II, 99. |
Lusthof (Den) der Maeghden, door Houwaert, I, 191. - II, 57. |
Lust-hof (Friesche), door Starter, II, 93. |
Maen (De) bij Endymion, dichtstuk, I, 152. |
Maerlant (Jacob van), I, 12, 96, 103, 121, 182. - II, 41, 87, 98, 145, 148, 193, 288. |
Magnificat (Den), politiek gedicht, I, 183. |
Makeblyde's Catechismus, II, 127 |
Malleus malleficarum, II, 38. |
Malleville, Fransche dichter, I, 194. |
Malsovier, Fransche tooneelschrijver, II, 224. |
Man (Every), Engelsch tooneelwerk der XIVe eeuw, II, 18. |
Manilius (Corn.) II, 19. |
Marcus, II, 179. |
Maria Cransken, rederijkerskamer te Brussel, II, 131, 133; zie ook Marien-eransken. |
Maria ter eere, rederijkerskamer te Gent, I, 65. - II, 48. |
Marien-cransken, rederijkerskamer te Brussel, I, 46, 81, 82, 177, 238. |
[pagina 304]
Marienklage, mysteriespel, I, 10. |
Mariken van Nymwegen, mysteriespel, I, 259, 261, 263, 272, 273. - II. 34. |
Marnix van Ste-Aldegonde, I, 86, 163. - II, 205. |
Maro, Latijnsch dichter, II, 50. |
Marot (Clément), Fransche schrijver, I, 135, 183. - II, 270. |
Martialis, I, 50, 105, 123, 183. - II, 92. |
Masenius, Latijnsch dichter, I, 242 |
Masscheroen, wagenspel, I, 259, 261. |
Masson de Pézay, Fransche tooneelschrijver, II, 218. |
Materbloem (De), rederijkerskamer, II, 216. |
Mechelen (rederijkers van), 15, 16, 33, 41, 81, 110. - II, 199. |
Meenen (rederijkers van), I, 16. - II, 199, 219. |
Mees, tooneelschrijver, II, 218. |
Meesen (rederijkers van), I, 51. |
Mei-intrede bij de rederijkers te Antwerpen, I, 86. |
Meiskens (De) van Kieldrecht, lied, I, 152. |
Melibea, spel, I, 114. |
Memorie der zomigher, ballade van Casteleyn, II, 48. |
Mencke (J.-B), I, 50. |
Mensche (van den Wellustigen), spel, II, 17, 19. |
Mergh (Het) van de Nederlandsche spreekwoorden, I, 117. |
Mesa, tooneelschrijver, I, 241. |
Messiae (Petr.), II, 82. |
Metamorphoses van Ovidius, I, 147. - II, 89. |
Mey-spel amoureus, daer Pluto Proserpina ontscaect, spel met sinnekens, I, 231. |
Michel (Jean), schrijver van het Fransch spel: Mystère de St. Christophe, I, 208. |
Middelburg (rederijkers van), II, 235 |
Myn werc is hemelic, zinspreuk der Brugsche H.-Geestkamer, I, 49, 52. |
Milenus clachte, door J.-B. Houwaert, II, 61. |
Milton, I, 242, 244, 245. |
Minnaeren (Vereenigde) der Rijm-Spraek- en Zangkunde, te Oudenaarde, I, 286. |
Minnen loep (Der), I, 122. |
Miracle ( Van den) van Cambroen, mysteriespel, I, 15. |
Moerman, Nederlandsche schrijver, I, 279. |
Moerman van den Kiele (Jan), impovisator, II, 68, 69. |
Moke, Fransche schrijver, I, 247. |
Molen (De) van Parijs, triomfwagen bij de rederijkers van Lier, II, 160. |
Molière, II, 70, 73, 75, 224. |
Molina, I, 186. |
Molinet, Fransche schrijver, II, 46. |
Mollenfeeste (Van der), door De Roovere, II, 10. |
Mone, I, 98, 107, 116, 141, 177, 185, 187. - II, 12, 44, 65. |
Montaigne, Fransche schrijver, I, 92. - II, 84. |
Mooi Elsjen, lied, I, 134. |
Moordt (De) begaen aen Willem I, historisch - mythologisch spel, II, 115. |
Moortjen, tooneelstuk door Bredero, II, 81, 102, 104, 105. |
Mouskes (Ph.), Fransche schrijver, I, 221. - II, 267, 279. |
Mozes of de Verlossing van Egypte, tooneelspel, II, 131. |
Murner, (Dr.), Duitsche schrijver, I, 55. |
Namen (rederijkers van), II, 285. |
Nero, treurspel door W. van den Nieuwelandt, I, 247, 289. |
Neuville, Fransche schrijver, II, 223. |
Neyts, tooneelbestuurder te Brugge, II, 215, 218. |
Nicolaas (St.) en de dieven, mysteriespel, I, 9. |
Nierstrass, (Jr. J.-L.), II, 232. |
Nieuwkerke (kamer van), II, 199. |
Nieuwejaarsliederen van Spieghel, II, 94. |
Nijvel (rederijkers van), I, 60. |
Notre-Dame du Puy, gilde te Valencijn, I, 37. - II, 276, 279. |
Noufflè (Armand), Fransche tooneelschrijver, II, 224. |
Oene, klucht door Bredero, I, 127. |
Ogier (Will.), I, 132, 135, 143, 186, 276, 280, 281, 289. - II 56, 69, 77, 105, 290. |
Olijftak (De), te Antwerpen, 32, 34, 50, 83, 126, 178, 236, 289. - II, 216. |
[pagina 305]
Olympiadas, door Jr van der Noot I, 138. |
Onkuysheid (De), tooneelstuk door W. Ogier, II, 70, 71. |
Ongeleerden (De), zinspreuk eener rederijkerskamer, I, 113. |
Ons Heere voedt veel zotten, zinspreuk eener rederijkerskamer, I. 113. |
Oom (Meester), prins der Zotten te Brussel, I, 61. |
Oordeel van Salomon, door De Clerck, II, 67. |
Oostende (rederijkers van), I, 60. |
Oorlof van Jan van Hembyze van Ghendt, politiek gedicht, I, 182 |
Orangie-lelie van Leyden (De), rederijkerskamer, I. 111 |
Oranje-Lelie (De), rederijkerskamer te Haarlem, II, 134. |
Orangisten (De), rederijkerskamer te Breda, II, 134. |
Orleus, geschiedschrijver, II, 135 180. |
Orthographia van de Nederduitsche tael, door Ant. van t'Sestich, I, 128. |
Osterspiel, mysteriespel in middelhoogduitsch, I, 10. |
Ouderen (De) bij de rederijkers te Antwerpen, I, 61. |
Oudenaarde (rederijkers van), I, 8, 14, 15, 191, 196, 212, 286. - II, 48, 117, 164, 199, 237, 255, 282, 284, 285. |
Ovidius, I, 98, 100, 102, 147, 151, 161, 227. - II, 43, 89. |
Pacuvius, Latijnsch schrijver, II, 92. |
Panard, Fransch dichter, I, 140. |
Papgulde, te Antwerpen, II, 126. |
Paradijs (Verloren) door Milton, I, 244. |
Paris oordeel, tafelspel door Hooft, I, 101. |
Paris (Louis), Fransch schrijver, I, 166. |
Paris (P.), Fransch schrijver, I, 140. |
Pars, I, 12, 63. |
Pascha (Het), bijbelstuk door J. van den Vondel, I, 193, 245, 280. II, 116, 252. |
Passie, processiespel, I, 201, 205. - De Passie, treurspel, I, 7, 243. |
Passiebloem (De), kamer te 's Hertogenbosch, II, 234, 237. |
Passionael (Dat), II, 150. |
Pateren (van twee) die reformeeren wouden een nonnen cloester, referein, I, 169. |
Patran, tooneelschrijver, II, 224. |
Patriotten (Vrije), tooneelliefhebbers van Oudenaarde, I, 286. |
Patroon van den Alven (Den), factie, I, 278. |
Paulus (Pieter), Nederlandsch schrijver, II, 136. |
Pax vobis. zinspreuk der Oudenaardsche rederijkers, I, 50. |
Penséken (Het), zinnebeeld der kamer van de H. Drievuldigheid, I, 51. |
Peoene (De), rederijkerskamer van Mechelen, I, 33, 42, 43, 55, 74, 75, 85, 101, 132, 177, 179. - II, 208, 255. |
Pegasides Pleyn door Houwaert, II, 57, 59, 61. |
Percy, Engelsch schrijver, II, 18. |
Petegem (rederijkers van), I, 16. -II, 199. |
Petit (Maria), tooneelspeelster te Gent, II, 222. |
Peys (Adriaan), vertaler van Molière's tooneelstukken, I, 289. |
Piero, zot der Leidsche rederijkers, I, 61. |
Plautus, Latijnsch tooneelschrijver, I, 133. - II, 70. |
Playerwater, cluyte, II, 105. |
Plemp, Nederlandsch schrijver, I, 145. |
Pluymer (Joan), Nederlandsch tooneelschrijver, I, 226. |
Poirters, pater, II, 212. |
Poissinet, tooneelschrijver, II, 224. |
Pollio, Latijnsch schrijver, II, 81, 82. |
Poot (H.), I, 114, 151, 152, 268. - II, 92, 252, 256, 258. |
Popeliers, I, 12, 53, 92, 127. - II, 214, 210, 218. |
Poperinge (rederijkers van), I, 32, 33. - II, 219. |
Potter (Dirk), II, 147. |
Priamel, gedicht, I, 116. |
Prijs (voorstellen van eenen), I, 25, |
Prins- en Koningsdag bij de rederijkers, I, 27. |
Prognosticatie van den ellendighen jare 1578, schimptafereel, I, 182. |
[pagina 306]
Protest teghen den slaep, gedicht van Coornhert, II, 87, 89. |
Prudens simplicitas, zinspreuk der kamer van St.-Nicolaas, I, 50. |
Psalmen door Marnix van Ste-Aldegonde, II, 63. |
Pui de Rhétorique te Valensijn, I, 26. |
Puteanus (Erycius), II, 199. |
Pyramus en Thisbe door Casteleyn, I, 98, 225, 226, 244, 290. - II, 40. |
Quantum est quod nescimus, zinspreuk van Daniël Heins, I, 54. |
Quintiliaan, Latijnsch schrijver, I. 104. - II, 43, 92. |
Rachel ofte thooneel van oprechte liefde, I, 285. |
Raboteau, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
Raepsaet, geschiedschrijver, I, 5, 7. |
Rasch up en dene, zinspreuk van Ed. de Dene, II, 51. |
Rechtsgedingen tusschen de gildebroeders, I, 29. |
Rederijkersspel in de kerk en in de processie, II, 156, 165. |
Refereynen (Drijderlei), Antwerpen 1564, I, 177, 271. |
Refereinen (Politieke), I, 179. |
Refereynen int sot, amoreus, wijs, door de Roover, I, 116, 172. |
Regat prudentia vires, letterkundig genootschap te Gent, II, 232. |
Regeltucht (Literarische), binnen of buiten de kamer, I, 23. |
Regnard, Fransch tooneelschrijver, II, 224. |
Reinaerts boerden, Middelnederlandsch rijmwerk, II, 41. |
Reinaert de Vos, I, 177, 267, 275. - II, 145. |
Reynout van Montalbaen, middelnederlandsch gedicht, II, 15. |
Résurrection (La), mysteriespel, I, 7. |
Riche-croix (De), Brusselsche rederijkers uit den Schippersstand, II, 217. |
Ridder (Stommen) door Bredero, I, 161. |
Rijckeman, comedie, II, 90. |
Rijsel (Vertooningen op de markt van), I, 197. |
Robaeys (Ch.), Vlaamsche schrijver, II, 281. |
Robertson, I, 5. |
Robyn (P.-J.), Vlaamsch dichter, II, 141, 223. |
Rocquefort, Fransch schrijver, I, 203. |
Rodenburgh (Theodoor), I, 114, 191. |
Roemer Visscher, I, 112, 183. - II, 101, 110, 112, 183. |
Roeselare (rederijkers van), I, 27. - II, 219. |
Roll, Nederlandsch tooneelschrijver, I, 61. |
Rollin, Fransch schrijver, I, 292. |
Ronsard, Fransch schrijver, I, 91. |
Ronse (Edm.), archivaris van Veurne, I, 40. - II, 162. |
Roo-roosen van Schiedam (De), blazoen, I, 111. |
Roos (De), rederijkerskamer van Loven, I, 16, 19, 33, 83. |
Roos (De witte) te Oudenaarde, II, 282. |
Roos ( De roode), Hasseltsche kamer, I, 65. |
Roothaese, uitgever der Kronijk van pater de Jonghe, I, 80. - II, 132. |
Roscius, Latijnsch schrijver, II, 43. |
Roselaer (De), Brusselsche kamer, I, 53. |
Roselaer-Snotdolven, scheldnaam der Brusselsche kamer, I, 53. |
Rosieren (De), rederijkers te Dendermonde, I, 52, 55. - II, 161. |
Rosseau, Nederlandsch schrijver, I. 253. |
Rotgans, Nederlandsch dichter, I, 100. |
Rotterdam (kamer te), I, 128, 175. |
Rusting, Nederlandsch tooneelschrijver, I, 253. |
Saby (J.), Vlaamschschrijver, I, 286. |
Saint-Firmin, tooneelschrijver, II, 224. |
Saladine (Ystorie van), ridderroman, II, 13, 15. |
Salt soo zijn, zinspreuk van den zot der kamer van 's Hertogenbosch in 1561, I, 83. |
Samenspraeck tusschen den ouden man en de jonghe vrouwe, klucht, I, 270. |
Sandelin, letterkundige te Brugge, II, 231. |
Sanderus, II, 151, 155. |
Sannazaro, I, 37. |
[pagina 307]
Santinnen (De Drie), rederijkerskamer te Brugge, I, 43, 51. - II, 51. |
Sapphicum carmen door Casteleyn, I, 145. |
Sappho, dichter, II, 63. |
Sarcotis, gedicht door Masenius, I, 242. |
Schadtboeck der historien, II, 82. |
Schadt-kiste der Philosophen, I, 64, 110, 147, 149, 150, 151, 177, 178, 179, 195, 282. |
Schayes, belgische schrijver, I, 200. - II, 56, 158. |
Scheltema, II, 37, 39. |
Schetz (Balthazar Gaspar en Melchior), II, 127. |
Schiedam (rederijkers van), I, 129, 132. - II, 175, 274. |
Schiller, I, 100, 186, 248. - II, 224. |
Schimmel, Nederlandsch schrijver, I, 253. |
Schock (Het vierde) van de Quicken, II, 111. |
Schole van Rhetorijcken te Pamele, I, 25, 28. |
Scholieren spelen in de mysteriën, I, 290. |
Schonaeus, schrijver van gewijde tooneelstukken, I, 292. |
Schooldrama (Het), I, 290. |
Schotel, I, 61, 196, 222, 290, 293. - II, 158, 164, 190, 241. |
Schrieckius, II, 97. |
Schriftuur (De) door de Mechelsche Peoene verboden aan te roeren in naar prijsdingende refereinen, II, 255. |
Schuddemate (Pieter), Antwerpsch schoolmeester en dichter, II, 239. |
Schuldeischer (Den onbermhertigen) door Hofman, I, 258. |
Schuwt qua woerden, zinspreuk der Herenthalsche kamer, I, 51. |
Scriverius, II, 118, 119. |
Sedaine, Fransch tooneelschrijver, II, 215, 216. |
Sedechias door de Clerck, II, 67. |
Seghers, plaatsnijder, I, 205. |
Semporonianus, Latijnsch schrijver, I, 151. |
Sermoen van Sinte Reyn-wt door Casteleyn, I, 185. |
Serrure (C.-P.), I, 19, 33, 34, 45, 49, 53, 65, 66, 104, 107, 240, 266, 267. - II, 14, 17, 153, 199. |
Seyses (I.-P.), proost der Veurnsche rederijkers, I, 282. |
Sewein, tooneelschrijver, II, 224. |
Shakespeare, I, 247. - II, 108. |
Siegenbeek, II, 84, 86, 116, 176. |
Siet, waerse cijct, zinspreuk van den zot der Diestersche kamer, in 1561, I, 83. |
Sij is daer, zinspreuk van den zot der Mechelsche kamer de Lisbloem, in 1561, I, 83. |
Simson, door Abraham de Coningh, I, 245. |
Slag van Pavia door Casteleyn, I, 163. |
Sleydanus, II, 81. |
Sluis (rederijkers van), I, 16, I7. |
Smalsing (Georg.), Nederlandsch dichter, II, 270. |
Smijters (Ant.), dichter, I, 195. - II, 117. |
Snellaert (F.-A.), I, 45, 133, 203, 204, 240, 246, 267, 280, 285, 288, 289. - II, 8, 16, 17, 57, 64, 70, 74, 104, 108, 116, 215, 269. |
Sodoma en Gomorrha, treurspel door pater Stevens, I, 288. |
Soeck u ziels rust, gedicht van Dirk Sterck, I, 188. |
Son-bloom (De) van Ketel, rederijkersblazoen, I, 111. |
Sophonisba door W. van den Nieuwelandt, I, 247. |
Soudans dochterken ('t), lied, I, 152. |
Spel (Het) van Bruessele, I, 236. |
Spel (opstellen van een), I, 26. |
Spel ende dicht van den VII blommen van Onser Vrouwen, I, 15. |
Spelen van Sinne, I, 35, 51, 64, 70, 72, 82, 93, 116, 128, 129, 177, 233, 235, 236, 237, 239, 277, 278. |
Spencer, Engelsch dichter, I, 104. |
Spiegel (Den) der minnen, II, 253. |
Spieghel (H.-L.), I, 38, 44, 45, 54, 94, 123, 124, 125, 178, 183. - II, 80, 84, 85, 90, 101, 182, 183, 184, 240, 290. |
Spieghel der eyghen-kennisse door Willem van der Borcht, I, 288. |
Spieghel historiael door Lod. Van Velthem, I, 121. |
[pagina 308]
Spyeghel der Jongens, door Lamb. Goetman, I, 122. |
Spiritus ubi vult spirat, kenspreuk der Iepersche kamer, I, 49. |
Spruite Jesse (De), II, 189. |
Staandagen of teerdagen bij de Rederijkers, II, 235. |
Stallaert (K.), II, 52, 61. |
Staring, Nederlandsch dichter, I, 103. - II, 110. |
Starter, Nederlandsch dichter, I, 163. - II, 93. |
Sterck (Dirck), I, 188. |
Steven, Vlaamsch rederijker, II, 289. |
Stevens (Pater), Vlaamsch dichter, I, 288. |
Stevin (Simon), II, 98. |
Stove (De), samenspraak door Jan van den Dale, II, 5, 8, 9. |
St.-Pietersabdij te Gent, II, 222. |
St.-Winoksbergen (rederijkers van), II, 219. |
Tartuffe Amphitrion, van Molière, vertaald door A. Peys, I, 289. |
Tasso, I, 284. - II, 66. |
Tavernier (Ameet), II, 272. |
Techner, I, 185. |
Ten Brink (G.-A.), Nederlandsche schrijver, II, 110. |
Ten Kate, I, 128. |
Terentius, I, 102, 291. - II, 43, 82, 102, 104, 105. |
Texnogamia or the marriage of the arts, I, 222. |
Theophilus door de Clerck, II, 67. |
Thieullier (Jan), I, 126, 284. |
Tijdeman, hoogleeraar, I, 137. |
Titus Livius I, 253 - II, 81. |
Tocht van Xerxes, treurspel door Gijsbert van Hogendorp, II 112, 115. |
Tollens (H.), I, 169, 252. - II, 182. |
Tooneelspelen, I, 27. |
Treurspel van Porphyre en Cyprine door Jan Thieullier, I, 284. |
Trijntje Cornelis, door Huygens, II, 102. |
Troer-spel van de Kettersche wereld, door Coornhert, II, 90. |
Trouw moet blijken, maatschappij te Haarlem, I, 110. |
Trouwring, gedicht van Cats, II, 58. |
Truwanten (De), kluchtspel, II, 147. |
Twe-spraack van de Nederd. Letterkunst, I, 123. - II, 86, 97, 98, 99. |
Tweespraeck tusschen Jaep Jans ende Fijtje Floris, I, 158. |
Uiterste (De vier) des mensch, treurspel, I, 199, 210, 241. |
Ure (Die), dichtwerk door J. van den Dale, II, 7. |
Utenhoven (Karel), II, 53. |
Van Aken (Hein), Middelnederlandsch dichter, II, 15. |
Van Asch van Wyck (A.-M.-C.), Nederlandsch schrijver, I, 6. |
Van Beesen (redevoering door), II, 220. |
Van Bemmel (Ab.), Nederlandsch schrijver, I, 196. |
Van Cuelen (Hans), I, 278. |
Van Dale (Jan), Vlaamsch dichter, II, 66, 266, 268, 272. |
Van den Berghe (J.), Vlaamsch rederijker, II, 16, 37. |
Van den Borne (Hon.), Nederlandsch dichter, II, 199. |
Van den Dale (Jan), Vlaamsch dichter, II, 5, 9, 19, 83. |
Van den Houte (Soeteken), II, 176. |
Van den Nieuwelandt (Willem), Vlaamsch schrijver, I, 246, 247, 248, 289. - II, 289. |
Van den Poel (Aug.-Eug.), Vlaamsch dichter, II, 141. |
Van den Schilde (Thijsken), door Coster, II, 38. |
Van den Vondel (J.), I, 66, 101, 193, 201, 213, 215, 245, 247, 248, 268, 279, 280. - II, 68, 70, 87, 116, 131, 241, 259, 275. |
Van der Aa, (J.), Nederlandsch schrijver, II, 130. |
Van der Borcht (Jan-Frans), Vlaamsch schrijver, I, 287. |
Van der Borcht (W.), Vlaamsch dichter, I, 288, 289. |
Van der Borren (I.-J.), Gentsch rederijker, II, 222. |
Van der Cruyssen (Simon), Nederlandsch schrijver, I, 282. |
Van der Elst (W.), Vlaamsch dichter, II, 211. |
Van der Goes (Antonides), II, 257. |
[pagina 309]
Van der Gracht (Maximiliaan), prince d'amour te Mechelen, I, 43. |
Van der Meersch (Dr.), Vlaamsch schrijver, I, 7, 8, 14, 15, 17, 191, 213, 265, 294. - II, 13, 138, 161, 178, 187, 282, 284. |
Van der Meulen (A.), Vlaamsch rederijker, II, 12, 16, 19. |
Van der Noot (Jhr.), Vlaamsch dichter, I, 108, 138, 191. - II, 52, 53, 83. |
Van der Schaarf, I, 77. |
Van der Schelde (Hansken), klucht, I, 270. - II, 37, 39. |
Van der Schueren (Ger.), Nederlandsch schrijver, II, 146. |
Van der Straelen (J.-B.), Vlaamsch schrijver, I, 22, 33, 34, 81. - II, 17. |
Van der Straeten (Edm.), Vlaamsch en Fransch schrijver, II, 13. |
Van der Voort (Jer.), Vlaamsch dichter, II, 63, 65, 83. |
Van de Velde (H.), Vlaamsch schrijver, I, 215. |
Van Diest (Pieter), Vlaamsch schrijver, II, 16, 17. |
Van Duyse (Pr.), I, 55, 60, 109, 138, 145, 192, 215, 270. - II, 44, 47, 110, 232, 265, 284. |
Van Effen (Justus), Nederlandsch schrijver, I, 52, 119, 120, 190, 191, 253. - II, 185. |
Van Ertborn (J.-K.-E.), Vlaamsch schrijver, I, 19, 109, 283. - II, 70, 75, 273. |
Van Even (Edward), I, 13, 16. - II, 8. |
Van Fornenberch (Alexander), Vlaamsch schrijver, I, 178. |
Van Ghele (Jan), II, 271, 272. |
Van Ghistele (Corn.), Vlaamsch schrijver, I, 102, 103, 213. - II, 19, 43, 82, 83. |
Van Gorp (Jan) of Goropius, II, 97. |
Van Haren (Onno-Zwier), Nederlandsch schrijver, I, 125. - II, 130. |
Van Hasselt (Andr.), Vlaamsch en Fransch schrijver, I, 267. - II, 279, 280, 281. |
Van Hasselt (G.), Nederlandsch schrijver, I, 56, 190, 269. |
Van Hasselt (W.-J.-C.), Nederlandsch schrijver, I, 267. |
Van Hildegaersberch (Willem), Middelnederlandsch dichter, II, 146. |
Van Hogendorp (Gijsb.), Nederlandsch schrijver, II, 112, 116, 119, 290. |
Van Hout (Jan), Nederlandsch schrijver, I, 138. - II, 53, 90, 95, 134, 136. |
Van Hulst (Jan), Vlaamsch dichter, I, 205. - II, 152, 153. |
Van Kampen (N.-G.), Nederlandsch schrijver, I, 152. - II, 101, 121. |
Van Liefvelt (Theod.), Vlaamsch rederijker, II, 117. |
Van Lom (Chr.), Vlaamsch schrijver, I, 29, 61. - II, 165, 267. |
Van Loon (G.), Nederlandsch schrijver, II, 127, 129, 134. |
Van Male (J.-F.), Vlaamsch schrijver, I, 291. |
Van Mander (Karel), I, 54, 99, 105, 138. - II, 53. |
Van Meerbeeck (Adr.), Vlaamsch schrijver, I, 271. |
Van Meteren (Emm.), I, 125. - II, 81, 128, 129. |
Van Ollefen (L.-V.), Nederlandsch schrijver, II, 122. |
Van Oostvoren (Jacob), I, 186. |
Van Ryswyck (Th.), I, 169. |
Van Santen (Jacob), Gentsch rederijker, II, 222. |
Van Stralen, burgemeester van Antwerpen, I, 120. - II, 127, 128, 129, 177, 179, 207. |
Van t'Sestich (Antoon) of Sexagius, Vlaamsch schrijver, I, 128. |
Van Vaernewijck (Mark), I, 115. - II, 19, 48, 50, 53, 83. |
Van Velthem (Lodewijk), I, 121, 122. |
Van Vloten (J.), I, 125, 151, 164, 170, 183, 269, 276, 277. - II, 176, 269. |
Van Wael (A.), I, 190. |
Van Waesberghe (J.), II, 151, 272. |
Van Wijn (Mr H.), Nederlandsch schrijver, I, 17. |
Van Zeggelen (W.-J.), Nederlandsch schrijver, I, 186. |
Van Zevecote (Jacob), I, 289. - II, 136, 206, 248. |
[pagina 310]
Vechters (Joan), klassiek dichter, II, 219. |
Veere (kamer van), I, 24, 27, 28. |
Vergaderinghe of gheselschap van de herschepte, I, 127. |
Verhoeven (J.-B.), Vlaamsch schrijver, II, 219. |
Verloo (J.-B.-Chr.), Vlaamsch schrijver, I, 119. - II, 214. |
Verstegen (Richard), Vlaamsch epigrammatist, I, 126, 127, 183, 184. |
Verwoesting van Jerusalem (De), (bijbelsch spel), I, 203, 247. |
Veurne (rederijkersgenootschap te), I, 16, 31, 39, 201, 205. - II, 161. |
Victorijn (zie Vechters, Joan). |
Vijgeboomken (Het), rederijkerskamer te Amsterdam, II, 206. |
Vilt (Jacob), vertaler van Boëtius, I, 122. |
Vilvoorde (rederijkers van), II, 174. |
Vinchant, Fransch kroniekschrijver, II, 282, 286. |
Violieren (De), rederijkerskamer te Antwerpen, I, 19, 21, 22, 27, 29, 33, 34, 43, 44, 45, 48, 50, 59, 73, 78, 81, 86, 87, 101, 109, 136, 143, 148, 177, 281, 282, 283, 289. - II, 70, 71, 127, 128, 207, 237. |
Virgilius, I, 105, 219. - II, 14, 41, 43, 50, 58, 82, 99. |
Visscher (L.-G), Nederlandsch schrijver, I, 13, 15, 183, 184, 186, 266. - II, 62, 63, 84, 153, 271, 281. |
Visschers (P.), Vlaamsch schrijver, II, 239. |
Vlaerdingher Rederijkersberg, I, 17, 190. - II, 115, 116, 138. |
Vlaming (P.), Nederlandsch dichter, I, 45, 112. 123. - II, 94, 95, 96, 98, 99, 101. |
Vlissingen (Prijskamp te), I, 63. |
Voetius, I, 293. |
Vokaalspelling (Dubbele), I, 128. |
Vollenhove (J.), Nederlandsch dichter, II, 99, 153. |
Voltaire's Mahomet in de St.-Pietersabdij te Gent gespeeld, II, 222. |
't Vonnesse van Paris van Trooyen, spel door Matthijs Casteleyn, II, 40. |
Von Ploennis (Louise), I, 262. |
Vos (Arent Dirksen), dichter van een krijgslied, II, 176. |
Vos (Jan), Nederlandsch dichter, I, 127, 135, 186, 253. - II, 252. |
Vossius, I, 145. - II, 66. |
Vrancx (Col.). abt van St.-Pietersabdij te Gent, I, 180. |
Vrancx (Sebast.), Vlaamsch dichter, II, 117. |
Vrijerssangh van Spieghel, II, 93. |
Vroescere dinne (Van), zinspreuk, I, 113. |
Vrouwen-peerle (De), verhaal, I, 107. |
Waer kijct den sot wte mouwe, zinspreuk van den zot der Peoene, (1561), I. 83. |
Waelckens (Joan. Des.), Vlaamsch dichter, II, 48. |
Waelkins (Jan), II, 48. |
Wagenaer (Jan), Nederlandsch schrijver, I, 17. |
Walleis (Thomas), Engelsch schrijver, I, 99. |
Wallenstein, gedicht van Schiller, I, 186. |
Wallez, II, 228. |
Walrave (S.), Gentsch rederijker, II, 222. |
Wap (J.-J.-F.), Nederlandsch schrijver, II, 55. |
Wapene Martijn van J. van Maerlant, I, 104. - II, 87. |
Warande (Vorstelijke) der dieren van J. van den Vondel I, 177, 279. - II, 116. |
Ware-nar, gedicht van Hooft, I, 133, 134. - II, 109. |
Warmond (kamer te), I, 50. - II, 117. |
Wauthers (Anthonio-Francisco), Antwerpsch rederijker, I, 251. |
Weale (W.-H.-J.), Engelsch schrijver, I, 51. |
Weiland (P.), Nederlandsch schrijver, I, 271. |
Wellekens (J.-B.), herdersdichter, I, 284. |
's Werelds Bestaen, mysterie, I, 240. |
Werelt (De cleyn), door Moerman van den Kiele, II, 68. |
Werelt cloot (De), brazoen der kamer van Meesen, I, 51. |
Werelts-Sots-cap (Des), van Corn. de Bie, II, 78. |
[pagina 311]
Wervik (Reglement der kamer, genoemd Droogaers, te), I, 24. |
Wij hopen bruers, zinspreuk van de Meenensche rederijkers, I, 51. |
Wijngaerd (De), rederijkerskamer te Brussel, I, 50. - II, 216, 217. |
Wijngaertranken (De), rederijkers, II, 187. |
Wildy me, sit op, zinspreuk van den zot der Herenthalsche kamer in 1561, I, 83. |
Wilhelmus van Nassauwen, gedicht, II, 63. |
Willems (J.-Fr.), I, 22, 25, 77, 87, 121, 122, 128, 134, 139, 143, 163, 164, 263, 282, 284, 288. - II, 12, 40, 45, 57, 61, 64, 70, 75, 77, 78, 102, 142, 177, 207, 210, 213, 231, 233, 265. |
Willemsen (J.), Nederlandsch schrijver, II, 189. |
Winckel (Den gulden), door Moerman van der Kiele, II, 68. |
Winter ende Somer, abel spel, I, 221, 223, 224. |
Witsen Geysbeek (P.-G.), Nederlandsch dichter, I, 66. - II, 77, 116. |
Wolff (J.-W.), Duitsch schrijver, I, 215, 250. |
Wouthers (A.-F.), Vlaamsch dichter, I, 247. |
Wouters (Pieter), Vlaamsch schrijver, I, 223. |
Würth, I, 152. |
Ymmeloot (Jhr. Jacob), Latijnsch, Fransch en Nederlandsch dichter, I, 138. |
Ypey (Ann.), I, 125. - II, 90, 91, 93, 95, 96, 97, 98, 100. |
Zand-looper (De), sonnet, I, 195. |
Zottebol, rederijkersfeest der vrouwen te Veurne, I, 56. |
[pagina 312]
Errata.1e deel, bl. 65, 29e regel, staat: Lambrechts; lees: Lambrechtsen. Blz. 72, 16e regel, staat: genoegzame; lees: gevoegzame. Bl. 127, laatste regel; staat: Brederode; lees: Bredero. bl. 132, 4e regel. Idem op de nagemelde bl.: bl. 135, 28e regel; 137, 2e regel; 154, voorlaatste regel; 157, 27e regel; 158, 1ste en 14e regel; 160, 30e regel; 161, 24e regel; 186, 17e regel; 193, 6e regel. 2e deel, bl. 81, 17e regel; 85, 8e regel; 102, 31e regel. |
1e deel, Bl. 245, 20e regel, en IIe deel, bl. 108, 247, 275, 290, staat: de Coningh; lees: de Koningh. |
2e deel, bl. 84, 26e regel, staat: L.-S. Visscher; lees: I.-G. Visscher. Bl. 171, 1e regel, staat: tradt; lees: trad. |