De Maes moet ook belijden,
de pelgrims t' allen tijden
soe vlijtigh naer u gaen.
In De Kevelaersche devotie, Kevelaer, z. naam van dr. noch j., bl. 48, vindt men str. 1, 2, 4 van bovenstaande lezing uit Het pelgrimken, enz., en als derde strophe:
Die aen de Y-stroom wonen
Willems, Oude Vl. ldr., 1848, nr. 217, bl. 464, naar Geestelijk lusthofken, Emmerik 1683, bl. 258; zelfde tekst als bij S. Theodotus, buiten deze strophe, bij Willems de vierde:
Hoffmann v.F., Holländische Volksldr., 1833, nr. 24, bl. 54, en Niederländische Volksldr., 1856, nr. 206, bl. 362, telkens naar Een gheestelijck lust-hofken, Kevelaer 1683, bl. 261.
Kevelaar is een klein vlek in de Pruisische Rijnprovincie, in het district Düsseldorf en in het arrondissement Geldern. Het ontleent zijne vermaardheid aan een wonderdadig Mariabeeld, weshalve duizenden bedevaarders jaarlijks derwaarts trekken (Winkler Prins, Encyclopaedie). Zooals te lezen staat o.a. in het werkje Beschrijving van Kevelaer, enz., Gelder 1792, bl. 14, dagteekent de ‘opkomst en voortgang der Kevelaersche devotie’ van het jaar 1641. - Eene latere beschrijving van denzelfden aard: De bedevaert ic Kevelaer, door J.H. Krickelberg, pastoor te Kevelaar, uit het Hoogduitsch vertaald, zag het licht te Grave in 1842. - In 1890-91 verscheen te M. Gladbach de eerste jaargang van de ‘Illustrierte Monatsblätter’, getiteld: Maria-Kevelaer und Muttergottes-Rosen. - Hoffmann v.F., Gesammelte Werke, herausgegeben von Dr. H. Gerstenberg, Berlin, VII (1892), Mein Leben, bl. 85, beschrijft den terugkeer van de processie van Kevelaar, dien hij te Keulen zag in 1819, en spreekt over de bedevaarten in het algemeen.
Kevelaar maakte tot in 1559 deel uit van het aartsbisdom Keulen. In dit jaar werden in de naburige Nederlanden de bisdommen heringericht en werd de gansche