Melodie.
De Coussemaker, t.a.p. Deze zangwijze herinnert aan het door Händel bewerkte ‘Air’, gevolgd door vijf variatiën, Suite voor klavier, verschenen in 1720, bekend onder den naam van ‘The harmonious blacksmith’. o.a. te vinden onder G.F. Händel's Werke, Lieferung II, Ausgabe der deutschen Händelgesellschaft, Leipzig 1859, bl. 36.
Meer dan eens ontleende Händel thema's aan de werken van andere componisten. Vandaar ook, dat de bij uitstek populaire ‘blacksmith’-melodie werd toegeschreven aan G. Chr. Wagenseil (volgens Fétis, Biogr., geb. te Weenen in 1688, aldaar gest. in 1779), of aan eenig ander nog minder bekend componist. G. Grove, Dictionary of music, I, 655, op het woord Handel, getuigt daarentegen van deze zangwijs: ‘There was republished at Paris a version of it (air), adapted to words by Clément Marot, which was said to be its original form; but no copy of the air, in any form is extant of an earlier date than the set of “Suites de Pièces” in which it appears; there is, therefore, absolutely nothing to show that it is not the work of Handel.’
Latere uitgaven van de melodie zijn te vinden o.a. in Les plaisirs de la société, Amst. 1761, IV, bl. 262, zangwijs nr. 166, aangeduid als ‘air’, z. pl. van drukker voor een lied: ‘Lorsque deux coeurs d'un tendre feu’, en in Monet's Anthologie françoise, 1765, I, bl. 9 (wellicht de door Grove bedoelde uitgave van Marot's puntdicht): ‘Plus ne suis ce que j'ay esté’; onder dezen aanvang komt de melodie nog voor in La clef du caveau, 4e édit., Brux. nr. 1006. Terecht meent Weckerlin, Échos du temps passé, Paris [1853], I, nr. 12, bl. 24, die, naar Monet, Marot's tekst met de melodie heeft herdrukt, dat deze melodie jonger is dan het in 1537 door Marot vervaardigde puntdicht.
Integendeel zijn de vierstemmige liederen: ‘Plus ne suis ce que j'ay esté’, te vinden in Sixiesme livre, Paris, Attaignant, 1539, en in Huitiesme livre, gedrukt bij denzelfde, waarschijnlijk in 1540 (Eitner, Bibliogr., 1877, bl. 462 en 645), jonger dan het door Händel gevarieerde lied, en hebben niets gemeens met dit laatste.
Ook in Duitschland is deze zangwijs bekend. Eene variante wordt medegedeeld door J. Zahn, Die Mel. der deutschen evang. Kirchenldr., IV (1891), bl. 164, nr. 6738, naar Gregor, 1784, voor het lied: ‘Herz und Herz vereint zusammen’, gedicht van Graaf Nik. von Zinzendorf en als reeds voorkomende in ‘der Handschrift Herrnhaag, nach 1735, zum Lied: ‘Auf, und in das Herz gegangen’. - Koch, Geschichte des Kirchenliedes und Kirchengesanges, 1867-76, V, bl. 612, beweert, dat deze zangwijs van Franschen oorsprong is, van 1558 dagteekent, en in een Engelsch koraalboek overging, nadat ze in 1740 door Händel was benuttigd. Men ziet niet in waarop die bewering berust. Zahn doet overigens opmerken dat Händel's Suite, zooals wij zagen, reeds in 1720 het licht zag.