Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2516]
| |
A.1.
Het was een maghet wtvercoren,
daer Ihesus af woude sijn gheboren.
Des ben ic vro,
o, o, o, o, benedicamus Domino.
2.
‘Al totter stede van Nazareth
daer is een maget onbesmet.
Des ben ic vro, enz.
3.
‘Gruetse mi metten name mijn,
segt haer, dat ic haer kint wil sijn.’
Des ben ic vro, enz.
4.
Die engel was een bode goet,
hi voer derwaerts metter spoet.
Des ben ic vro, enz.
5.
Hi seide God gruet u, suver maget,
ghi sijt die Gode wel behaghet.
Des ben ic vro, enz.
| |
[pagina 2517]
| |
6.
‘Hi wilt van u gheboren sijn,
Ihesus Christus, die liefste meester mijn.’
Des ben ic vro, enz.
7.
Maria sprac: ‘hoe mocht ic hem kinnen,
want ic noeyt man en geerde om minnen.’
Des ben ic vro, enz.
8.
‘Die heilige geest sal in u comen,
so den dau valt op de bloemen.
Des ben ic vro, enz.
9.
‘Maria, weset onversaecht,
tes den sone Gods die ghi draecht,
Des ben ic vro, enz.
10.
‘Hi heeft u daer toe vercoren,
hi wilt verlossen dat was verloren.
Des ben ic vro, enz.
11.
- ‘Van allen sere ben ic ghenesen,
die deerne Gods wil ic wesen.’
Des ben ic vro, enz.
12.
Maria viel neder op haer knyen:
‘den wille Gods moet mi geschien.’
Des ben ic vro, enz.
1, 4. benedicamus Domino = Alleluia; zie hiervoren II, bl. 1483. - 8,1. t.: weest. - 9, 4. t.: Maria weest. | |
[pagina 2518]
| |
1.
Het was een maghet wtvercoren,
daer Iesus af wou zijn gheboren.
Dies ben ick vro, dies ben ick vro,
o, o, o, o, benedicamus Domino.
2.
Te Nazareth al in de stede,
was een maghet suyver van sede.
Dies ben ick vro, enz.
3.
Daer quam een groot legaet van Gode,
want Gabriel die was den bode.
Dies ben ick vro, enz.
4.
‘Maria weest ghegroet, en blijde.’
Maer Maria haer seer vermijde.
Dies ben ick vro, enz.
5.
‘En wilt niet vreesen maghet schoone,
Gods moeder sult ghy zijn idoone.’
Dies ben ick vro, enz.
6.
‘Godt Heylich gheest sal in u commen,
ghelyck den dau valt op de blommen.’
Dies ben ick vro, enz.
| |
Tekst.A. Dit is een suverlijc boecxken, Antw. 1508, bl. 11 ro, zonder wijsaanduiding, hierboven weergegeven; - Dit is een schoon suyverlijck boecxken (geest. goedk. Antw. 1570), Amst. Corn. Claesz., z.j., bl. 10 vo; - Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 237, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 274, en aant. bl. 328, 15 str.; - daar naar Dr. J.G.R. Acquoy, Midd. geest. liederen en leisen, 's-Grav. 1888, nr. 22, bl. 45, en Dr. J.A.N. Knuttel, Het geest. lied in de Nederlanden voor de Kerkhervorming, Rott. 1906, bl. 238, onder de ‘liederen die zich in (leys-)vorm en inhoud ten nauwste aan de kerstliederen aansluiten.’ | |
Melodie.Een dev. en̄ pr. b., t.a.p. | |
Tekst.B. Het prieel der gheest. melodie, Brugghe 1609, bl. 69, ‘op de wijse alsoot beghint’, hierboven weergegeven; - Parnassus dat is den Blijen-bergh, | |
[pagina 2519]
| |
Antw. 1623, den tweeden druk (privilegie 1619), bl. 138, ‘op de wijse alsoo't beghint’, zelfde tekst; - Willems, Oude Vl. ldr., 1848, nr. 187, bl. 417, naar Het prieel, 4de uitg., Antw. 1620. | |
Melodie.Het prieel, t.a.p.; - Willems, t.a.p. Verder komen lezingen voor: Het hofken der geestelycker liedekens, Loven, 1577; - Veelderhande Schrift. leysenen, Antw. z.j., geest. goedk. 1587, Sign. B 3 ro, bl. 13, [bl. 21]; - Gheestelick Paradiisken, Antw. 1619, II, bl. 21. Nog worden door Dr. Knuttel, bl. 526, nr. 239, vermeld de lezingen te vinden in: Leysen-boeck der Catholijcken, Looven 1605, bl. 78, en Een geestelijk leysen-boecxken, Antw.-Dordrecht, z.j. (verschenen tusschen 1728-1759), bl. 5 vo. Het 17de-eeuwsch Duitsche kerstlied: ‘Als ich bei meinen Schafen wacht’, met echo (Böhme, Altd. Lb., nr. 527, bl. 632; - Bäumker, Das Kath. deutsche Kirchenlied, I, nr. 162, bl. 411; - Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nr. 1949, bl. 654), heeft denzelfden strophenbouw als het bovenstaande lied, en daarbij tot refrein: ‘Des bin ich froh, // froh, froh, froh! // Benedicamus Domino’. |
|