| |
| |
| |
561. O Heer, wilt myn stem verlichten.
| |
Eerste melodie.
| |
Tweede melodie.
| |
| |
O Heer, wilt myn stem verlichten,
en my geven goed verstand,
dat ik een liedeken mag dichten,
met dezen zoeten mey plaisant,
die men alles ziet vermaeken,
jong en oud, al wat er leeft,
en meer aengenaeme zaeken,
die den zoeten mey ons geeft.
De bloemekens ziet men spruyten,
de blaederkens worden groen;
de vogelkens hoort men fluyten,
in het zoete mey-saisoen;
de lammerkens ziet men springen
by de herderkens, met plaisier,
en de puyden hoort men zingen
in de schoone klaer rivier.
Als de zonne geeft haar straelen,
dat ons hert verblyden doet,
dan komt 't bieken nederdaelen
op de bloemkens metter spoed,
en het komt daer uyt te trekken
voor ons, menschen, den honing jent;
't zal de bloeme niet bevlekken,
zy blyft altyd ongeschend.
Als het bieken heeft gezogen
voor ons was en honing zoet,
dan is 't bieken weg gevlogen,
die de bloem geen kwaed en doet;
looft de biên na Gods vermogen:
door haer komt Gods werk te geschien,
want niemant en kan betoogen
de minste schaede van de biên.
| |
| |
Gaet naer alle Christen landen,
daer godsdienst komt te geschien,
ziet de wasse keirssen branden,
't is gekomen van de biên;
als Christus zyn eerste misse
in den tempel heeft gedaen,
van het eerste tot het leste,
wierd den dienst met was gedaen.
't Bieken is ook ons behoeder,
zoo m' alom beschreven vind,
van Maria, Christus moeder,
als zy naer de kerke ging
met Elizabeth. haer nigte,
't was al op den lichtmis dag:
't was de bie die haer verlichte,
van het licht dat men daer zag.
Voor ende naar Christus lyden,
heeft de bie in 't veld gedeeld;
ziet het bieken met verblyden,
voor ons was een honing beeld;
't is een aengenaeme beeste,
die getrouw is aen den mensch,
't verdryft van ons de helsche geesten,
als het gaet ten laesten end.
Ten eynde van 't menschen leven
als een Christen-mensch verlandt,
daer word er aen hem gegeven
eene wasse keirsse in d'hand:
't bieken brengt ons ook een wapen
om den vyand te verslaen,
als den tyd begint te naeken,
om naer d'eeuwigheyd te gaen.
Laet ons altyd 't bieken loven,
van 's gelijk de ezel-beest,
die den Heere van hier boven
zoo gedienstig heeft geweest,
die met Christus nam de vlugte
naer het verr' Egypten land,
als Maria en Joseph vruchte
om t' ontgaen Herodes' hand.
| |
| |
Laet ons dan het bieken pryzen,
van 's gelyken de ezel-beest,
en ook lof en eer bewyzen,
van de minste tot de meest.
Al heb ick dit lied geschreven,
't en is niemand kwaed gezeyd:
'k wenschte elk geluk in 't leven
van nu tot inder eeuwigheyd.
2, 4. t.: zoet. - 2, 7. de bijgev. - 3, 4. t.: met er. - 3, 5. t.: en komt. - 3, 4. t.: bloemekens. - 4, 2. t.: wasch. - 4, 5. t.: loft. - 5, 8. t.: wasch. - 6, 2. t.: zoo men alom. - 6, 3. t.: aen. - 6, 6. t.: 't was op. - 6, 7. t.: haer ligte. - 6, 8. van 't geligt. - 7, 4. t.: wasch. Rond den heerd: honing haelt. - 8, 2. sic, Rond den heerd; t.: als een Christen-mensch als dan. - 8, 3. er bijgev. - 8, 4. t.: een. - 8, 5. t.: brengt ook ons wapen. - 9, 5. t.: vlugt. - 9, 7. t.: en Joseph vlugte. Rond den heerd: en Joseph vruchte (vroeger in het imperf. vruchte) = en Joseph vreesde.
| |
Tekst.
Los blad nr. 5, gedrukt te Gent, bij Van Paemel, ‘Meyliedeken tot lof van de bieën’. Stemme: ‘A pas coupable of Avec les yeux (lees: jeux) dans’; tekst hierboven weergegeven; - Rond den heerd, Brugge, II (1867), bl. 170, in jongere spelling, met eenige varianten zonder wijsaanduiding. De uitgever verklaart nog nooit iets te hebben gelezen van de eerste mis van Christus in den tempel (str. 5), of van den kerkgang van Maria met Sint Joseph (deze laatste wordt hier niet genoemd) en Sinte Elisabeth (str. 6).
De Coussemaker, Chants pop. des Flam. de France, nr. 39, bl. 113, geeft eene variante van de eerste vier strophen van bovenstaanden tekst, door hem in het arrondissement van Duinkerke opgevangen.
| |
Melodie.
I. De oorsprong van de hierboven aangeduide zangwijze: ‘A pas coupable’, bleef ons onbekend. De tweede stemopgave: ‘Avec les’, enz., is ontleend aan een lied uit Les amours d'été, ‘divertissement en un acte’ (1781), van Piis en Barré met aanvang:
Avec les jeux dans le village,
quand le printemps fut de retour,
je méprisai le tendre hommage
de tous les bergers d'alentour.
Mais l'été me rend moins sauvage,
et je mé demande, à mon tour,
ce qui m'enflamme davantage,
de la saison ou de l'amour.
De hierboven weergegeven muziek van dit couplet is een ‘air de Saint-Onge’; zie: Du Mersan, Chansons nat. et pop. de la France, Parijs 1847, bl. 554. De melodie
| |
| |
komt voor onder nr. 53 van La clé du caveau, Parijs 1811, en latere uitgaven.
Op deze zangwijs schreef C.S. de Boufflers (1757-1815) het lied getiteld ‘Les métamorphoses’, met aanvang: ‘Iris pouvez vous bien le croire!’
Deze melodie gaf ook aanleiding tot de ‘nieuwer wyze’, die men aantreft bij De Coussemaker, t.a.p., voor het lied: ‘O soete bloemtjes van de hoven’, zie hierna. - II. De Coussemaker, t.a.p., bl. 113. Deze zangwijs, insgelijks van Franschen oorsprong, is te vinden onder Les rondes, chansons à danser; suite des dix volumes d'Amusements recueillis et mis en ordre par le sieur Ballard, Parijs, 1724, II, bl. 136-7, waar zij wordt aangegeven als ‘Chanson de Pierrot et Catheraine’. Zij dagteekent echter van vroeger tijd; men treft ze reeds aan voor een couplet: ‘Je vais gager que la belle’, voorkomende in Les eaux de Merlin, tooneelstuk, vertoond te Parijs in 1715 (Le théatre de la foire, Paris 1721, II, bl. 113, nr. 96 der muziek-bijlagen). Verder wordt zij nog gevonden in Recueil de fables choisies, Parijs, 1749, nr. 13 van de muziekbijlagen; - Plaisirs de la Société, Amst. 1761, I, nr. 41 van de muziekbijlagen, en in de overige deelen der zelfde verzameling; - Anthologie françoise van Monet, z.n. van drukker noch p., 1765, I, nr. 25, bl. 50 voor: ‘Que Phoebus gîte dans l'onde’, het bekende drinklied van Adam Billaut van Nevers (1644), dat, hertoetst, thans aanvangt: ‘Aussitôt que la lumière’. Zie over dit lied Weckerlin, Chansons populaires du pays de France, 1903, II, bl. 150; - La clef du caveau, 4e édit., nr. 560, wijsaanduiding: ‘Ton humeur est Catherine’. In de verzameling van Ballard luidt het:
Ton hi-meur est, Ca - the-rai - ne,
Plus ai-gre qu'un ci - tron vard,
On ne sçait qui te cha-grai-ne,
Ny qui gag - ne, ny qui pard.
Qu'on soit sa-ge ou qu'on ba - dai - ne,
A - vec toi c'est choux pour choux;
Comme un vrai fa - got d'é - pai - ne
Tu pi - ques par tous les bouts.
In Recueil de Noëls anciens, au patois de Besançon, nouvelle édition, corrigée... par Th. Belamy, Besançon 1842, bl. 19, nr. 5 der muziekbijlagen, treft men met de wijsaanduiding: ‘Je ne sais si je suis ivre, etc.’, de volgende variante van onze melodie aan:
| |
| |
Com - pare, on dit das nou - vel - les,
On dit qu'on fe - ret lai pa;
Y n'en sçai point de pu bel - le,
Main que ne te trom-pin pas;
Ce se - ret ne bonne aif - fa - re,
S'on é - ta res - se - gre - si,
Ai - pré ne si lon - gue gar - re
Que nous ai tout ai - gra - li.
qu'on feret lai pa = dat men zou den vrede sluiten; - main = maar; - s'on éta ressegresi = indien men hersteld was; - aigrali = uitgedroogd, uitgeput.
De stemaanduiding: ‘Tryn bedaar, hoe zelt nou [weezen]’, vindt men in Het nieuwe Thirsis minnewit, IV, Amst. 1731, bl. 78, voor: ‘Heden, buurtvrouw, wel hoe vaarje?’ en, met de Fransche melodie in Jan van Elsland's Gezangen, Haarlem 1738, bl. 113, voor het lied: ‘Meen jy, zuurmuil’.
|
|