| |
| |
| |
552. Christus is opghestanden.
al van der martelijen allen,
dus willen wy alle gader vrolijck zijn,
Christus sal onsen trooster zijn.
Al zijn wy Godts ghevanghen,
nae Christus is ons verlanghen,
dat cruys dat moeten wy draghen
sullen wy Christo behaghen.
hy heeft voor ons ghestreden,
den doot heeft hy verslonden.
| |
| |
Christus is neder gesteghen,
hy heeft victorie vercreghen,
hy is ons allen een medecijn,
Christus is onse verlosser fijn.
aldus willen wy vroolijck wesen,
die doot heeft verlooren haren naem;
Christus is ons verlosser saen.
De volgende varianten worden medegedeeld door Dr. Acquoy, naar Een geest. leysen-boecxken. Den twaelfsten druk. Tot Antwerpen; te bekomen tot Dordrecht bij H. Walpot, z.j. (Walpot was te Dordrecht werkzaam van 1728-1759): 1, 2. ‘al uyt der Joden handen’. - 1, 3. ‘alle gader’ ontbreekt. - 1, 4. ‘Christus is ons medecijn’. - 3, 4. Er staat eigenlijk in Dit is een schoon suyverlijck boecxken: ‘den doot heeft my verslonden’, wat blijkbaar eene fout is. Het voormelde ‘leysen-boecxken’ heeft de ware lezing: ‘die doodt heeft hy verslonnen’. - 4, 1. ‘Christus is neder geslegen’. - 4, 3. ‘Hij is alleen een medecijn’.
| |
Tekst.
Dit is een schoon suyverlijck boecxken (geest. goedk. Antw. 1570), uitg. Amst. Corn. Claesz., z.j., bl. 25 vo, ‘een lofsanck op den Paesdach’, zonder wijsaanduiding; - herdrukt door Dr. J.G.R. Acquoy, Het oude Paaschlied ‘Christus is opgestanden’, in Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis, I (1884), bl. 1 vlg. - Verder wordt de tekst gevonden: Veelderhande Schrifturelijcke leysenen, Antw. z.j., geest. goedk. 1587, sign. F 2 vo, ‘een lof-sanck op den H. Paesdach’, zonder wijsaanduiding. Eene langgerekte omwerking noemt Dr. Acquoy de lezing, in elf strophen, voorkomende in Een suyverlijck boecxken, begrypende alle die gheest. liedekens ghemaeckt eertijts by de salighe Tonis Harmansz. van Warvershoef; z.p. noch j. (o. 1600), ook te vinden in Leysen-boeck der Catholijcken, Loven 1605, bl. 85-87, of eene andere voorkomende in Geestelycke harmonie, Antw. 1762, bl. 110. Deze laatste lezing, in elf strophen, is eene vertaling van een ouden Duitschen tekst, en doet zich reeds voor in vroegere uitgaven van dit liederboek, dat voor het eerst verscheen in 1620 te Embrick, onder den titel van Catholijck sanckboeck. In eenexemplaar zonder titelblad (uitg. 1633?), nr. 58, bl. 82, vindt men den tekst zonder wijsaanduiding. - In Oude en nieuwe lof-zangen, door J[an] S[tichter], tweede deel: Passy, Paasch- en Pincxter gezangen, Amst. z.j., c. 1740, bl. 30, draagt de tekst tot wijsaanduiding: ‘De vogelkens in der muyten’; voor de hier voorschreven melodie, zie hiervoren I, nr. 98, bl. 412.
Dr. Acquoy noemt den tekst hierboven de beste Nederlandsche bewerking van Katholieke zijde, van het 12de-eeuwsche, ten minste reeds algemeen in de 13de eeuw in Duitschland verspreide lied: ‘Christ ist erstanden’. Dit laatste wordt algemeen
| |
| |
beschouwd als het oudste voortbrengsel van het geestelijk volksgezang in Duitschland. Den tijd, waarop het stuk in de Nederlandsche taal werd overgebracht, durft Dr. Acquoy niet bepalen; volgens hem geschiedde dit nochtans niet later dan in de XVde eeuw. Katholieken en Lutherschen maakten van beider kanten gebruik van talrijke omwerkingen van dit lied. Luther hield het in hooge eere en maakte er zelf eene omwerking van in het jaar 1524.
Dat het lied in de Nederlanden reeds in de 15de eeuw bekend was, wordt door Dr. Acquoy afgeleid uit het feit, dat toen Graaf Edzard I van Oost-Friesland in 1506 Groningen uit de handen van Vijt van Drachsdorf, bevelhebber van den Hertog van Saxen, had gered en, onder het luiden der klokken, de stad binnentrok, de kinderen zongen langs de straten:
Herr Vyth moet nu uth dissen lande,
des willen wy alle froh syn,
Grave Edsard wil onse troost syn.
Zie over liederen of strophen waartoe het oude Paaschlied aanleiding gaf, zie Dr. Acquoy, t.a.p.; - Dr. J. van Vloten, Nederl. geschiedzangen, 1852, I, 162; - Dr. P. Fredericq, Onze historische volksliederen, 1894, nr. 42, bl. 52; - Cornelia Cath. van de Graft, Middelndl. historieldr., 1904, nr. 18, bl. 124; - J. ter Gouw, De volksvermaken, 1871, bl. 208. Naar de lezing van Dr. Acquoy geven wij eene parodie van ons lied gezongen in het Spaansche leger, dat in 1573 voor Haarlem lag:
te Haarlem is een buit voor handen;
des willen wy allegader vrolyk zyn,
morgen zal de stad ons eigen zyn.
J. ter Gouw, sprekende van dit lied en van de Paaschvuren, zegt: ‘de boerejongens zongen, en zingen mogelijk nog:
t' avond zullen wij vuren branden, enz.
Voor den Duitschen oorspronkelijken tekst, zie Hoffmann v.F., Geschichte des deutschen Kirchenliedes, 3de uitg., 1861, nr. 80 vlg., bl. 187, en Wackernagel, Das deutsche Kirchenlied, II (1867), bl. 43, nr. 39 vlg.
Over het refrein: ‘Kyrie eleison’, zie hiervoren II, nr. 399, bl. 1479, het lied: ‘Laat ons te samen vroolijk zijn’.
| |
Melodie.
15de-eeuwsche Münchener Codex, en latere varianten; zie Bäumker,
| |
| |
Das katholische deutsche Kirchenlied, I, nr. 242, bl. 502 vlg.; - Erk u. Böhme, Deutscher Liederh., III, nr. 1970, bl. 676 en nr. 1974, bl. 681.
De melodie herinnert in enkele harer gangen aan het Victimae paschali laudes, het oude Paaschlied toegeschreven aan den Burgondiër Wipo (gest. o. 1050), priester en hofkapelaan onder den Duitschen keizer Koenraad II en dezes zoon Hendrik III.
Aan het feit, dat de zang van den priester in de Latijnsche taal, vroeger afwisselde met den volkszang in de moedertaal, is het, volgens Bäumker, te wijten, dat sommige verzen van het ‘Victimae paschali’ met gedeelten van het ‘Christus ist erstanden’ gingen gepaard. ‘Ebenfalls war es im 14. und 15. Jahrhundert vielfach Gebrauch,’ leest men bij Bäumker, t.a.p., II (1883), bl. 12, ‘in die Ostersequenz Victimae paschali, nach jedem Absatze, eine Strophe von anderen lateinischen oder deutschen Osterliedern einzuschalten, wobei Klerus und Volk mit einander abwechselten’. En Bäumker haalt aan: ‘Crailsheimer Schuldordnung von 1480, neu publicirt von W. Crecelius, in Birlingers Alemannia III, 3; auch Witzel, Psaltes eccl. f. 31’, waar het luidt: ‘Item circa alia festa resurreccionis, ascensionis et corporis Christi habentur plures canciones convenientes cum sequencijs: videlicet in sequencias ‘Victime pascali laudes’, Crist ist erstanden circa quoslibet duos versus etc. regulariter fit. Vel aliud ‘Surrexit Ohristus hodie alleluia alleluia humano pro solamine alleluia’ vulgus
Erstanden ist der heilig Christ alleluia
der aller Welt ein Troster ist alleluia, u.s.w.
Aldus laat het zich ook begrijpen, dat men er toe kwam niet alleen afwisselende strophen in de kerk- en in de moedertaal te zingen, maar ook beide talen in dezelfde strophe te gebruiken (zie het lied ‘In dulci jubilo’, nr. 476, bl. 1848 hiervoren); zie echter nog hiervoren bl. 1844. - Bäumker, t.a.p., I, bl. 539, doet ons, naar een lb. van 1599, kennen: ‘Das Victimae paschali laudes, unter welches Das Christ ist erstanden’ wie folgt kan gesungen werden:
Vic - ti - mae pa - scha - li lau - des
im - mo-lent Chri -sti - a - - ni.
Christ ist er - stan - den,
Dezelfde schrijver, t.a.p., I, bl. 506, deelt ons de oudste Duitsche lezing van de melodie mede ‘aus dem Cod. germ. 716’ (XV. Jahrh., Münchener königl. Bibliothek):
| |
| |
Christ ist er - stan - den,
iu - das ist der - han - gen,
des söll wir al - le fro sein,
crist sol un - ser trost sein,
al - le - lu - ia, al - le - lu - - ia,
al - le - - lu - - ia, al - le - - lu - - ia.
Doch deze zang moet ouder zijn. ‘A en juger par les plus anciens manuscrits’, zegt Dom. Germain Morin O.S.B., Musica sacra, Namur, XXI (1901-02), bl. 34, ‘qui en ont conservé le texte, il (onze zang) a dû prendre naissance dans cette partie de l'Autriche actuelle où l'influence de l'ancienne civilisation romaine s'est le mieux mélangée aux qualités des envahisseurs barbares. Il doit remonter au XIIe siècle (wat overeenstemt met de woorden van Dr. Acquoy): car, dès le XIIIe, on le voît déja assez communément reçu. Dans un ‘Ludus paschalis’, d'un manuscrit de Klosterneuburg datant de cette époque, il figure sous la rubrique suivante: ‘Et populus universus iam certificatus de Domino, cantor sic imponit: Christ der ist erstanden.’
Aan de welwillendheid van Dr. J.H. Weustink te Amsterdam, hebben wij de volgende lezing van het lied te danken, zooals het nog heden gezongen wordt te Ootmarsum (Overijsel):
Chris - tus is op - ge - stan - den
Al van de Jo - - den haer han - den,
Dus zul - len wy al - le - gaer vroo - lijk zijn,
Chris - tus zal on - ze ver - los - ser zijn.
Voor de Engelsche navolgingen zie J. Julian, A dictionary of hymnology, London 1892, bl. 442, 2de kol., en bl. 1247, 1ste kol.
|
|