Tekst en melodie.
De Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France, 1856, nr. 17, bl. 40. Volgens den uitgever bestaat dit Kerstlied, naar zijne meening een der fraaiste door hem gevonden Kerstliederen, uit drie deelen. De zang nam hij over van een vliegend blaadje, hem ter hand gesteld door den heer Dedrye, pastoor van Craywyck, geboortig van Meteren. Doch d.C. moet bekennen, dat het eerste deel ook voorkomt in: Christelycke liedekens gemaekt voor de sondagschole van de pvochie van Meteren (Ieper, z.j.), waar het tot opschrift voert: ‘Liedeken op den Kersnacht; stemme: soo 't begint’.
Dat het eerste deel afzonderlijk gezongen werd, bewijzen nog de lezingen voorkomende in het Hs. nr. 4858 (c. 1621) der K. Brusselsche Bibl., bl. 137, in het Hs. van Boonen, van het jaar 1695, der Gentsche Bibl. en in drie verschillende 18de-eeuwsche Hss. in ons bezit.
De aanduiding: ‘stemme: soo 't begint’, zou, volgens d.C., bewijzen, dat de zangwijs opzettelijk voor de bovenstaande drie deelen werd geschreven. Zulke aanduiding slaat gewoonlijk op den eersten versregel van éen enkel lied, en kan ook wel de melodie aanduiden van een vroeger lied met zelfden aanvang. De door d.C. hier gebruikte spelling wijkt af van de gewone door hem gevolgde spelling, en bewijst, dat de tekst niet uit den volksmond werd opgevangen, maar werd afgekeken van een Hs. of van een boek.
Wij laten de eerste strophe met den zang volgen, naar het Hs. van 1695. De aanvang herinnert aan de melodie: ‘O nacht, jalourse nacht’; zie hiervoren I, nr. 165, bl. 615, en hierna: ‘O nacht, o blijde nacht’.