Tekst en melodie.
De Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France, 1856, nr. 13, bl. 32. De melodie stamt af van de hymne: ‘Veni creator’ (vgl. hiervoren I, nr. 14, bl. 89: ‘Het wasser een coninc seer rijc van goet’); echter is de iastische modus met slotnoot g, hier overgeloopen tot den modernen durtoonaard. Een voorbeeld van deze moderniseering zagen wij reeds voor de melodie II, van ‘Waer is de dochter van Sion’; zie III, bl. 1890.
In Pieter de Cauwe's lb.: Het geestelyk opeelken (Duinkerke 1696), Brugge, z.j., c. 1820, bl. 46, komt, met enkele wijzigingen in de spelling, hetzelfde lied voor, dragende tot stemaanduiding: ‘op de voorgaende wyse’. Hierdoor worden beduid de zangwijzen waarop, volgens de Cauwe's verzameling, werd voorgedragen het lied: ‘Ik voele dat myn herte beeft’; zie hierna.