Tekst en melodie.
Justus de Harduyn, Goddelicke lof-sanghen, Ghendt, 1620, bl. 12, hierboven weergegeven. Op het exemplaar in ons bezit wordt schriftelijk aangegeven als wijs: ‘Cupido lest gaen jagen sou’. - J.A. Alberdingk Thijm, Gedichten uit de verschillende tijdperken, Amst. II, 1852, bl. 190, str. 1, 2, 6-13, niet zonder veranderingen aan den tekst; - J.A. en L.J. Alberdingk Thijm, O. en n. Kerstliederen, Amst. 1852, nr. 58, bl. 116, ‘O dat Judaea zich verblij’, de tekst gemoderniseerd en op achtregelige strophe gebracht, de melodie insgelijks gemoderniseerd en daarbij uitgetrokken om ze op de nieuwe strophe te kunnen brengen. - Harduyn's lied wordt aangehaald door Prudens van Duyse, Over de Kerstliederen, in De Eendragt, Gent, nr. van 12 Jan. 1851, bl. 65.