445. 't Geween, 't gehuyl, 't gekryt.
(Mechelen geplunderd, 1572)
't Geween, 't gehuyl, 't gekryt ,, op dees tyt ,, gaet nu, Heer,
Het arme volk, o God! ,, wert bespot ,, en gehoont,
niet verschoont ,, van Maraen.
Hy slaet en moort ,, vernielt, verstoort,
verdruct, benout ,, end' spaert noch jong noch out.
Gelyck een dolle zee ,, vande ree ,, tiert en baert,
soo woed oock desen bul ,, die, als dul ,, plaegt en druckt,
ruct en pluct ,, waer hy kan,
en maeckt het land ,, vol moort en brand.
Daer 's niemant vry ,, schier van zyn tyranny.
Hy grypt en grabt int goet ,, en int bloet ,, daer hy weet,
dattet breet ,, is, en meest;
syn balg is nimmer vol ,, maer gantsch hol ,, ruym en wyt,
doch noch op't eynd ,, eer dan hy't meynd,
hy daer van al ,, syn loon noch krygen sal.
| |
Tekst.
Valerius, Neder-landtsche gedenck-clanck, 1626, bl. 50, ‘stem: Si ceste malheureuse bande’. Valerius schrijft: ‘De Spanjaerden zijn den 2 October 1572 vyantlijck in de selve stad (Mechelen) gevallen / niemanden verschoonende, geestelijcke noch wereltlijcke / ende [hebben] een grousaeme moort aengerecht / vele dagen lanck de stad geplondert...’ - Met het opschrift ‘Mechelen hernomen en geplonderd’, vindt men, in Dr. J. van Vloten's Nederl. geschiedzangen, II, bl. 39, het volgende chronogram overgenomen uit Bor's Nederl. oorloghen, I:
MeChLen saL, ten eeVVIghen daghen,
den tVVeeden daCh oCtobrIs beCLaghen.
Daarbij komt deze aanteekening: ‘Le sac a été tel qu'on peut dire qu'ils n'ont pas laissé un clou aux murailles.’ Toch meende Alva, dat de stad een nog strenger straf verdiende dan zij gekregen had (Corr. de Phil. 11, II, p. 263). - Zie John Lothrop Motley, De opkomst van de Nederl. Republiek, vertaald onder toezigt van Dr. R.C. Bakhuizen van den Brink, 2de druk, 's-Grav. 1860, III, bl. 88 vlg., waar men o.a. leest: ‘De beeldstormers van 1566 hadden uit dweepzucht millioenen schats vernield, doch zich niets toegeëigend. Bovendien hadden zij naauwelijks een schepsel eenige schade of leed tosgebragt, daar hunne woede zich tot schilderijen en beelden bepaalde. Door de Spanjaards werd te Mechelen man noch vrouw gespaard. De gepleegde moord- en schanddaden zouden alle geloof te buiten gaan, werden zij niet door het getuigenis der achtenswaardigste Katholieke schrijvers bekrachtigd. Mannen werden geslagt in huis, op straat, bij de altaren; vrouwen bij honderden in kerken en op kerkhoven onteerd...’
| |
Melodie.
A. Valerius, t.a.p., hierboven weergegeven; - B. G. Bataille, Airs de differents autheurs, Paris, 1612, I, 44:
Si ces - te mal - heu - reu-se ban - de
Se voit at - ta - qué - e du sort,
Plus il as - saut, plus el - le ban - de
Sa for - ce con - tre son ef - fort.
La pieuse alouette, Valencienne, 1619, I, 265, voor: ‘Quand d'un oeil ravy’, zelfde stemaanduiding, zelfde lezing.
G.D.P. [Guillielmus de Pretere], Gheesteliick paradiisken der wel-lusticheden, Antw. 1619, III, bl. 34, voor het lied: ‘Myn bruyt bemint mij doch // laet varen al swerelts ydele vreught’, met stemaanduiding: ‘Op de wijse alsoo 't begint’, alleen het eerste gedeelte der melodie zooals hierboven. - Met het opschrift: ‘Mijn
| |