Melodie.
Valerius, t.a.p.; - Dr. Loman, t.a.p., en Id., 2de uitg., met de medewerking van J.C.M. van Riemsdijk, nr. 22, bl. 28; - Dr. J.P.N. Land, Het luitb. van Thysius nr. 442, Tijdschr. der Voreeniging voor N.-N. mzgsch. III (1891) bl. 51, en 41 waar het woord foule wordt afgeleid van het Latijn fullo = lakenvolder, -vertreder of -stamper; dus een dans bij de Duitschers bekend als Stampf. Zoo hadden wij mede de stampiën, door Boendale († c. 1212) in zijn Brabantsche yeesten toegeschreven aan Lodewijc van Vaelbeke. Doch de estampida komt in het Provencaalsch reeds in de XIIde eeuw voor (zie onze verhandeling: De melodie van het Nederl. lied, 1902, bl. 296). - In de tafel van Valerius' boek wordt deze zang onder de ‘Engelsche stemmen’ gebracht. De melodie werd dan ook benuttigd door W. Chappell, Popular music of the olden time, II, 396, voor het lied: ‘When shaws are sheen, and shrubs full fair’ (‘Robin Hood and Guy of Gisborne’), dat echter achtregelige strophe heeft, zoodat Chappell op het slot de eerste vier maten der melodie herneemt om in dur te sluiten.
Den bliiden requiem, Antw, 1631, bl. 108, bevat de volgende melodie, ‘op de wijse van d'Engelsche fouelle’, waarvan het slot herinnert aan de wijs ‘Ick stondt op hooghe berghen’, uit dezelfde verzameling (zie I, bl. 134 hiervoren):
Mijn hert' wenscht op te bre - ken /
o Lief - de o - - - ver - soet!
Mijn sie - le wordt ont - ste - ken /
met, bla - ken - de ge - moet /
Om u - wen lof te spre - ken /
fon - teyn van d' eeu-wich goet.
‘Op de wijse van d'Enghelsche foule oft: Gheen schoonder maghedt gheboren’, zong men het lied: ‘Ick moet mijnen lust wat blussen’, te vinden in Het Paradiis