| |
| |
| |
383. Ma seurtje, gae ye meê?
| |
A.
als wy jagen, als wy jagen,
als wy jagen rond de steê?
Ja, ma seurtje, gy en ikke,
onzen thun is al te dikke
als wy moeten bejagen zyn.
| |
| |
Kruypt al deure van toerloerette,
kruypt al deure van toerloeroe.
als wy jagen, als wy jagen,
als wy jagen rond de steê.
| |
Waar zullen wij dat hazetje gaan jagen?
B.
Waar zullen wij dat hazetje gaan jagen?
Door den bosch en door de hagen,
daar zullen wij dat hazetje jagen.
Fraai, haasje, zoek uw kost,
Variante.
Waar zullen wij dat hazetje jagen?
Al door den bosch, door bosschen en door hagen.
Fraai, Mietje, gij en ikke,
onze tuin is al te dikke.
Dat hazetje moet gejagen zijn
4. Vgl. A, 1, 4.
| |
| |
| |
Hensken deur.
C.
Hens - ken deur, hens - ken deur,
laat dat hens - ken maar bin - nen kom-men...
| |
Tekst en melodie. A.
De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 104, bl. 327, opgeteekend te Belle; Rozenhoedlied, zie d.C., Inleiding, bl. XIII.
Volgens de beschrijving van d.C. gaat deze reidans vergezeld met een pantomime, die hierin bestaat: Kleine meisjes dansen in het rond of op eene lijn, elkander als schakels van eene ketting vasthoudende. Twee hunner vormen met de opgeheven armen eene soort van boog, waaronder al de anderen doorgaan elkander steeds bij de hand houdende, de voorlaatste moet zelf onder de brug doorgaan.
Volgens eene mededeeling door Pr. van Duyse aan de Coussemaker gedaan, zong men en danste men, in den aanvang der verleden eeuw, te Dendermonde een rondedans - ook wel een jachtliedje, voor de natuurtonen van den jachthoorn geschreven - voor de woorden eenigszins aan den tekst van Belle herinnerend; zie hiervoren I, nr. 237, bl. 862: ‘Willen wy 't haesken jagen’.
De melodie van Belle, voor een deel ontleend aan Alcione, ‘Tragedie mise en musique par M. Marais (1656-1728), ordinaire de la Musique de la chambre du Roy’, voor de eerste maal opgevoerd te Parijs in 1706, doet zich voor zonder tekst, bl. 112-3 van de partituur, als ‘Marche pour les matelots’, vervolgens, bl. 127, met het opschrift: ‘Une Matelotte’, aldus:
| |
| |
A - mans mal-heu - reux, si mille
E - ceuils fas-cheux trou-blent vos voeux,
le de - ses - poir est le plus dan - ge - reux.
Quel-que vent qui gron - de,
l'a-mour cal-me l'on - de,
peut on per-dre l'es - poir
quand on con-noist son pou - voir,
quand on con-noist son pou - voir.
Deze melodie ging over in Tendresses bachiques, Paris, Chr. Ballard, 1712, I, bl. 177, met den tekst: ‘Lautre jour Colin’, en in Recueil de fables choisies, ‘dans le gout de M. De la Fontaine’, Paris, 1749, ‘Chant 49, sur l'air: Quelque vent qui gronde’, aanvang van het tweede deel der bovenstaande strophe, waar zij wordt aangehaald bl. 65, 72, enz. - Een herdruk van dit laatste werk, onder den titel: Trois cens fables, enz., verscheen op het einde der XVIIIde eeuw, bij F.J. Desoer, te Luik.
| |
B.
Lootens et Feys, Chants pop. flam., 1879, nr. 157, bl. 249, volgens wie het lied vóor veertig jaar (o. 1840), te Brugge in verschillende parochieën op den feest- of naamdag van den patroon der parochie door jonge meisjes werd voorgedragen, die hand aan hand de straat afsloten. De regel ‘laat hem los’, doet de verzamelaars veronderstellen, dat de voorbijgangers verplicht waren het doorgangsrecht af te koopen, aan de kinderen tol te betalen.
| |
C.
Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 531, zag en hoorde te Warnsveld (bij Zutfen) dit spel, zooals het door d.C. wordt beschreven, uitvoeren door jonge meisjes, en was zoo vriendelijk ons de melodie mede te deelen. Als een meisje doorgegaan was, klonk het tweede vers:
Loat dat hensken maar deurmarseeren.
Het is wel mogelijk, zegt Dr. K., dat dit ‘hensken’ (hansken) eene verbastering zij van ‘haesken’, want in een ander reilied, dat mij toeschijnt bij hetzelfde spel te behooren (Van Vloten, Nederl. baker- en kinderrijmen, nr. 57, bl. 111), lezen wij:
'k Wou zoo graag een ketting breien;
dat gaat door de stad van Leien.
Ha, haasje, knikker de knaasje,
ha, haasje, door den dauw.
Verder wordt door denzelfden schrijver de vraag gesteld, of het spel van het ‘haasken jagen’ niet een overblijfsel zou zijn of samenhangen met het oude lied: ‘Ic arrem haesken in 't wilde wout’ (zie hiervoren I, nr. 211, bl. 762 vlg.), en of met ditzelfde spel, dat ook te Zwolle bekend is, niet eene historische herinnering gaat verbonden, nl. de aanslag door den Hertog van Gelderland, Karel van Egmond, in 1524 tegen Zwolle ondernomen.
Over het ‘Haschenspiel’ hij de Duitschers, zie Böhme, Deutsches Kinderlied u. Kinderspiel, 1897, nr. 368, bl. 560.
A. de Cock en Is. Teirlinck, Kinderspel en kinderlust, I, 1902, bl. 258-9, deelen, onder eene der afdeelingen van het ‘Bruggespelen’, een Antwerpsch kinderliedje mede, dat met het door Dr. Kalff aangehaalde ‘Hensken deur’ in verband staat:
| |
| |
Een hos - ken, (haas -ken)
en zoo schie-ten wij on-zen vo - gel,
en zoo schie-ten wij ons ko - nijn!
De laatste twee regelen worden ook gezongen:
En zoo schieten wij ons konijn,
met een glosken witte wijn!
Aan den heer organist Desideer van Reysschoot te Gent, hebben wij de mededeeling van de volgende Gentsche variante te danken:
Ha, ros - ke deu - re mij(n) kros-ke,
ha, ros - ke deu - re den trein!
En ge - ze - ten op mijn ros - ken,
loo-pen wij sa-men door den trein.
Het ‘haasken’ is hier tot ‘roske’ geworden; het ‘trosken’, tot ‘kroske’, en het woordeken ‘trein’ heeft ongetwijfeld de plaats genomen van ‘tuin’, in den zin van het Fransche berceau.
Op dezelfde melodie droegen de kinderen te Gent ook eene klacht voor op den dood van een ‘pietje’ (vogeltje):
O moeder, my pietjen es (is) dirad! (2 maal)
En hoade (hadt ge) mij(n) pietjen ete(n) gegeve(n),
mij pietje die oa (hadde) in 't leve(n) gebleve(n),
O moeder, my pietjen es duud!
Deze laatste zangwijs brengt ons de fraaie melodie te binnen door F.A. Gevaert benuttigd in de finale van het eerste bedrijf zijner opera Quentin Durward, Parijs 1858, voor het lied: ‘Que ce beau jour // tout à l'amour’, enz., bl. 81 der pianopartituur. De meester noteerde deze melodie zooals hij ze in zijne eerste jeugd te Huysse (bij Oudenaarde), zijne geboorteplaats, had aangeleerd en meegezongen, en was ook zoo goed ons den oorspronkelijken tekst van dit kinderliedje mede te deelen:
| |
| |
Hui - ben komt uit, Hui - ben komt uit,
Hui - ben komt uit dat hoe-ken,
dat lod-der-lijk ei.........
Danst, fraai e - del lands-hee-ren,
danst, fraai e - del lants-knechts,
danst dat vloer - ken o - ver en-de o-ver,
danst dat vloer-ken op zijn recht,
danst dat vloer-ken o - ver en - de o - ver,
danst dat vloer - ken op zijn recht.
Dezelfde melodie, bekend onder den naam van ‘Huyben komt thuis’, bl. 206 vlg.), werd nog dit jaar (1903) op den Gentschen beiaard gesteld. - Te Gent zong men ook op diezelfde zangwijs, ten minste op het refrein: ‘Drij boeren die Lieze loeren...’. In Ons volksleven, Brecht, I (1889), bl. 68, vindt men onder de ‘rondedansliedekens uit Antwerpen’, medegedeeld door J.B. Vervliet, de volgende ongetwijfeld met dit refrein in verband staande regelen, die ook worden aangehaald door A. de Cock en Is. Teirlinck, t.a.p., II, (1903), bl. 130:
Drij boeren, Liske loeren,
nog e'nen boer, van Liske loer,
nog e'nen boer die danste.
|
|