| |
| |
| |
372. Geeft wat om den rommelpot.
Geeft wat om den rommelpot,
't is zoo goed om hutspot;
van de liere, van de laere,
van de liere, liere om la;
vrouwtje, geeft het Godsdeel.
God heeft my zoo lange geholpen,
dat myn koetjes zyn gemolken;
dat myn schaeptjes zyn geschoeren;
van de liere, van de laere,
van de liere, liere om la;
vrouwtje, geeft het Godsdeel.
God heeft my zoo lange bewaard,
dat ik draeg een gryzen baerd;
van de liere, van de laere,
van de liere, liere om la;
vrouwtje, geeft het Godsdeel.
| |
| |
1, 5. Het ‘Godsdeel’ beteekent zooveel als Gods aandeel, d.i.: het deel van den arme. In dien zin is het woord ook in Fransche Driekoningenliederen bekend. Zie hiervoren I, bl. 647, de eerste strophe van het lied: ‘Salut à messieurs et dames d'honneur’ (La part à Dieu); zie mede Revue des traditions populaires, Parijs, III, (1888), bl. 7; IV (1889), bl. 38; V (1890), bl. 29 en 30.
| |
Tekst en melodie.
De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 32, bl. 93. Dit lied, dat ten tijde van d.C. te Belle en in de omstreken nog zeer populair was, werd op Driekoningenavond (5 Januari) gezongen; - Rond den heerd, Brugge, V (1870), bl. 42, zelfde tekst gehoord langs de zeekusten te Duinkerke, daarbij nog deze strophe tot slot:
God geeft ons al lang zijn zegen,
Want hij geeft ons zon en regen,
Dit lied werd voorgedragen met begeleiding van rommelpot.
De rommelpot is een met water gevulde en met eene blaas overspannen aarden pot; midden in die blaas brengt men een stroohalm of een rietje, waar langs men de natgemaakte vingeren en duim strijkt en op die wijze den rommelpot doet ronken. Baron de Reinsberg-Düringsfeld, Calendrier belge, 1860, I, 127, leert, dat de rommelpot ook op vastenavond gebruikt werd, en deelt in Limburgschen tongval het volgend lied uit Maaseik mede:
Vastenoavend die komt aen,
looit die meisjes vreug opstaen,
zy keiken bier, zy keiken daer,
Moeder, staet me mutske wel,
me lief zal dezen oavend kome;
kumt ze dezen oavend neet,
dan komt ze den hielen vastenoavend neet,
dan trouw ig met noaber Jensche.
Noaber Jensche zal op de dromme sloan,
Hoarrtte, dievelanskette,
woa zulle we die auw wiever opzette?
het anger joar eine penning.
Vrouw en meister blieft gezond.
Zet die leyer aen die wan,
| |
| |
sniet het spek drie elle lang;
Hei! vrouw, eine gooye vastenoavendsbroog.
Ig heb zoo lang met de rommelspot geloupe,
ig heb ge gelsch om brood te koupe.
Rommelspotterie, rommelspotterie,
geuf mig ein oirtsche dan goan ig verbie.
Een dergelijk vastenavondlied wordt ons ook bekend gemaakt door Dr. J. van Vloten en M.A. Brandts Buys, Nederl. baker- en kinderrijmen, 4de druk. Leiden, 1894, bl. 68:
| |
| |
'k Heb zoo - lang met den foe - ke - pot ge - loo - pen,
'k heb geen geld om brood te koo - pen;
foe - ke - pot - te - rij, foe - ke - pot - te - rij,
geef mij een oor-tje, dan ga ik voor-bij.
Hier woont een rij - ke man,
die zoo - veel ge - ven kan;
za - lig zal hij ster - re - ven,
den he - mel zal hij er - re - ven.
Vas - ten - a - vond is't van a - vond,
al - le mooi-e meis-jes heb-ben een man
be- hal-ven ik en mijn zus-se.
Hier een stoel en daar een stoel, op ie - dre stoel een kus-sen,
meis-je hoû je kin - ne - bak toe,
of 'k sla 'r een pan - ne-koek tus - schen.
Foe - ke - pot - te - rij, foe - ke - pot - te - rij,
geef mij een oor - tje, dan ga ik voor-bij.
De regelen: ‘Hier woont een rijk(e) man’, enz., ook te vinden in de lezingen A en B van het hierna gebrachte St-Maartenslied, worden aangehaald door G.J. Boekenoogen, Onze rijmen, Leiden (1893), bl. 32 en 34 als sporen dragend van het stafrijm en als voorbeeld van het oude metrum.
De zangwijze herinnert voor een deel aan de tweede melodie, variante van ‘Tusschen Keulen en Parijs’ (zie hierna), die op hare beurt verwantschap heeft met de zangwijs van het Paterliedeken.
Bij dezelfde schrijvers vindt men nog deze lezing:
'k Heb zoolang met den rommelpot geloopen,
'k heb geen geld om brood te koopen;
rommelpotterij, rommelpotterij,
geef mij een oortje, dan ga ik voorbij.
Dan ga ik naar de heeren,
en laat mijn potje smeren;
dan ga ik naar de Franschen,
en laat mijn potje dansen;
Moeder, speld mijn doek wat net,
t' avond komt mijn vrijer;
komt hij niet, ik haal hem niet,
dan slaapt hij in mijn armen niet;
dan haal ik Jacob Jansen,
die speelt al op den rommelpot,
en ik zal daar hij dansen.
Baron de Reinsberg-Düringsfeld leert ons nog een rommelpotlied van Turnhout kennen:
| |
| |
Vastenavond, goede gebuer,
Ik heb nog een klein hoentjen
dat moet er t' avond aen, enz.
J. ter Gouw, De volksvermaken, wil dat de rommelpotliedjes, dit eigenaardige hadden, dat er altijd van een pannekoek inkwam, en dat het refrein was: ‘ho, man, ho’. Dat er uitzonderingen op dien regel waren, blijkt reeds aan het liedje door de Coussemaker aangeteekend. ‘Heet het ding in Holland rommelpot’, zegt ter Gouw, ‘in onze oostelijke provinciën heet het foekepot (van foeken = stooten, strommelen), wat eigenlijk 't zelfde beteekent; maar de Hollandsche naam heeft door Vondel's ‘Rommelpot’ eene letterkundige vermaardheid verkregen. In Limburg heet die bedelpartij fooien jagen ....’
J.H. Scheltema, Nederl. ldr. uit vroegeren tijd, Leiden 1885, nr. 20, bl. 47, deelt een ‘Vasten-avonds-liedt’ mede: ‘Ieuchdigh volckje, ras, ras, ras’, met de melodie: ‘Qu'il est bon bon bon bon bon’, waar in de tweede strophe de ‘rommelpot’ voorkomt, en een tweede lied, nr. 21, bl. 48: ‘Vasten-avont. Vois: Liereman’, waarvan het eerste couplet volgt. In den voorlaatsten regel van elke strophe wordt het snorkend geluid van den rommelpot weergegeven:
De Vastenavont die komt an,
Geeft ons een pankoek uit de pan,
nu zijn alle keeltjes fris,
dirdon, dirdon, dirdon van dirdon deyne,
Onder nr. 42 der O. en n. Hollantse boeren lieties, vindt men eene melodie: ‘de Rommelpot’, die echter ver beneden de eigenaardige melodie uit Fransch-Vlaanderen staat:
De ‘rommelpot’ is mede in Duitschland bekend. ‘Rummeltopf-’ of ‘Knurrpott’-liederen, die op Kerstnacht en op Vastenavond werden gezongen, vindt men bij Erk
| |
| |
u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nr. 1202, 1203, 1212, 1213. De schrijvers leeren ons, dat de rommelpot, die bij Praetorius, Syntagma musicum, 1619, is afgebeeld, ook in Spanje, onder den naam van ‘Zambemba’ bekend is. - Een vastenavond-rommelpotlied’ vom Niederrhein’ met aanvang: ‘Rau, rau, Rommels-döppen’, en met de melodie, treft men ook aan bij A. Wilh. von Zuccalmaglio, vervolg op Kretzschmer, Deutsche Volksldr., II, nr. 276, bl. 501.
|
|