Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1316]
| |
[pagina 1317]
| |
1, 2. Kadul, in 't Vl. een troetelkind, en Kadulletje, een dik, vet kind. Vanhier kadullen = troetelen. Kadul, volgens Schuermans, Idioticon, komt van het middel-eeuwsch Latijn cadulus (van cadere, vallen), bijv.: iets of iemand die gedurig valt of dreigt te vallen, zooals een uitgeleefd mensch of als een kindje. Prof.J. Vercoullie acht de veronderstelling van De Bo, Idioticon, waarschijnlijker. Deze vergelijkt kadul met het Eng. doll = pop. Dan ware ka het bekende pejoratief voorvoegsel. - 7. tutje = tootje, kusje. B.
Zyn we niet al byeen,
zyn we niet al byeen,
jong kadullekens,
jong kadullekens,
jong kadullekens ondereen?
Zoude we niet mogen e mondje geven,
zoude we daerom 'nen deugniet zyn?
Zyn we niet, enz.
C.
1.
Wij zijn al bij een,
zotte kadullen,
zotte kadullen,
wij zijn al bij een,
zotte kadullen ondereen.
Zouden wij niet mogen een kuske geven,
zouden wij daarom 'nen deugeniet zijn?
Wij zijn al bij een, enz.
2.
Wij zijn al bij een, enz.
Zouden wij niet mogen een pintje drinken,
zouden wij daarom 'nen zatterik zijn?
Wij zijn al bij een, enz.
3.
Wij zijn al bij een, enz.
Zouden wij niet mogen een vischken eten,
zouden wij niet mogen een uurken vrolijk zijn?
Wij zijn al bijeen, enz.
| |
Tekst.A. De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 149, bl. 406. - B. J.W. Wolf, Wodana, 1843, bl. 87, medegedeeld door Prudens van Duyse. - C. F.F. Delafaille, Gesch. van Mechelen, Mech., z.j. [1903], II, bl. 74. Eene variante van het refrein komt voor in het gedicht: Slijttijd, te vinden in den dichtbundel De vlasgaard van René de Clercq, Gent, 1902, bl. 82. | |
Melodie.A. De Coussemaker, t.a.p. |
|