| |
| |
| |
361. Phebus is langh over de zee.
Naar Valerius.
Phebus is langh over de zee;
glinsterende gater Diana vertoonen,
leydend' wel duysent sterren mee,
die haer kuysche goddinne verschoonen,
wiens versilvert aenschijn blinct,
dat het gheselschap gheheel omrinct
van blyschap huppelt en sprinct.
Ghy danssers springt onbedwongen om
danssend' boven de blinckende sterren;
waer zijn u vreemde spronghen krom?
hoort ghy de speel-lieden niet van verren?
danst u beswaerd' wijn wat neer,
dat de spijse te beter verteer,
't is tijt hoe langher hoe meer.
| |
| |
't Is langh over de middernacht,
helpt den bruydegom mede ghedooghen,
lustich jonckvrouw' hier doch om lacht,
siet hoe lodderlijck staender syn ooghen
oftmen wat van danssen spraeck?
datter dit paerken te bedde raeck,
want de bruyt krijcht groote vaeck.
Weeldighe nymphe spoet u ten dans,
doet u teere ledekens beven,
draeyter u kleederkens datse bykans
recht oft sy levend' schenen te sweven;
treedt u teere tredekens net,
dat men den bruydegom niet en belet;
want de bruyt moet doch te bet.
Oftmen hier tusschen 't legher op sloech,
daer dit paerken zal komen te rusten?
Seker sy wachten langh ghenoech,
waerom belet men de liefden haer lusten?
d' Hemel, dunct haer, 't bedd' bereyt;
vraecht den bruydegom, ick wed hy seyt:
't is veel te langhe ghebeyt.
Prince, voorwaer, ic segh het u klaer,
oftmen de koets bespreyde met roosen,
gheeft haer een kusken int openbaer,
datter haer wangskens staen en bloosen;
roosen, blomkens zijn al niet,
als den bruydegom de bruyt aensiet,
is de vreucht van roosen niet.
3, 2. Schenkt den bruidegom compassie. - 4, 5. t.: teer. - 6, 4. t.: wangsken.
| |
Tekst.
Nieuwen Jeucht spieghel, verciert met veel schoonne nieuwe figuren en liedekens te voren niet in druck geweest. Ter eeren van de jonge dochters van Nederlant, z. pl., n.j., bl. 82. Boven aan het lied de titel: ‘Den sleutel der liefden’, daaronder:
Alsulcke liefde kan selden verkoelen’;
| |
| |
daarbij: ‘Nieu liedeken, op de wijse: alzoo 't beghint’. Onder den tekst, hierboven weergegeven, leest men:
Door kloeck ,, versoeck, in eer en deucht,
wort doeck ,, en broeck, by een gheveucht.
Volgens Snellaert's lijst, in Oude en nieuwe liedekens, Gent 1864, bl. XI, is deze verzameling gedrukt te Amst., o. 1620; volgens Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 522, verscheen ze misschien o. 1600. - Hs. van de XVIIde eeuw, nr. 303, ter K. Brusselsche Bibl., bl. 15vo, ‘Bruyloefts liedeken, nae de wyse: int Engels van Faustus droom’, 6 strophen, de eerste vijf, buiten enkele afwijkingen en het verschil in spelling, gelijk met de eerste vijf van den voorgaanden tekst, echter met betrekking tot deze in de volgorde: 1-3, 5, 4, terwijl hier de voorlaatste strophe met aanvang: ‘Weeldighe nimphe spoeyt u ten dans’, wordt voorafgegaan door het woord ‘Princesse’, en de slotstrophe luidt:
Prince, bruydegom, treet voort
met de bruyt om brandt te blusschen;
hiernevens staet voor die poort,
speelt, genootkens, ondertusschen,
spreyt dat beddeken schoon verciert,
en met Venus fackel viert;
dit paerken naer bedde stiert.
Volgens Dr. Kalff, t.a.p., die dit lied vergelijkt met Starter's ‘Luchtige maeghden / datmen u vraeghden’ (‘Een ronden-dans, om de Bruydt te bedde te danssen’, Friesche lust-hof, Amst. 1621, bl. 123) zie nr. 363 hierna, behoort het waarschijnlijk nog in de XVIde eeuw thuis.
De zangwijs ‘Phebus, enz.’ moet zeer populair zijn geweest; zij wordt o.a. aangehaald: Geuzenliederen, voor een lied van 1613 (Van Lummel, nr. 172, bl. 424): ‘Ras ontwaekt liefhebbers vrij’; - 't Groot Hoorns lb., Amst, z.j., (eerste kwartaal der 18de eeuw), I, bl. 25, 26, 84, 124, II, 243, voor: ‘Fama die komt ons -onverhoed’, - ‘Fama heeft immer de waarheyd verklaart’,- ‘Jeugdige nimphen’, enz., het hierna genoemde lied van Starter, - ‘Herders-kind het geeft my vreemt’ (zie hiervoren I, nr. 171, bl. 634); - ‘Herderinnetjens weest niet schouw’; -Het Brabandts nachtegaelken, Brussel 1656, bl. 80, voor: ‘Gebeden / seynt heden / dijn reden tot Godt’ met kenspreuk: ‘Levende sterf ick’ (Alex. van Fornenbergh); - Bredero, De groote bron der minnen (1622), uitg. Amst. 1890, bl. 381 en 564, voor: ‘Nu dobbert myn liefje op de ree’ en ‘Salige zieltjes die soo verblijd’; - Zaender bloeme-stralen, Wormerveer 1649, bl. 60, voor: ‘Hoe langh mijn lieve liefjen’.
| |
Melodie.
I. Starter, Friesche lust-hof, 1621, bl. 9, ‘stemme: ‘Phoebus is langh over de zee, etc.’, voor: ‘Jeughdige nimphen, die 't boerten bemind’; - J.H.
| |
| |
Scheltema, Nederlandsche liederen uit vroegeren tijd, 1885, nr. 52, bl. 130, die, bl. 154, nogmaals de melodie geeft met bovengenoemden tekst: ‘Hoe langh mijn lieve liefjen’. - De wijs ‘Phoebus’, enz., wordt nog aangehaald door Starter, t.a.p., 1621 bl. 125, voor: ‘Dartele schaepjes gaet weyden in 't groen’:
Jeugh - di - ge Nim-phen / die 't boer-ten be - mind /
Vro - li - ke her - ten hoe mach bet doch ko - men /
Dat - men in plaet - se van 't sin-gen be - gind
Stil / en hoe lan - ger hoe meer - der te droo -men?
Is de ge - nuch - te dan so besnoeyd /
En uyt u ieugh - di - ge her-ten ge-roeyd /
Dat die niet we - der en bloeyd?
II. Camphuysen, Slichtelyke rymen, z.n. noch pl., 1624, bl. 143, ‘zang: Forsters droom of Phoebus is lang etc.’:
Maack, mijn sna -ren, een ge-clanck
Dat de zin - nen kan ver-vreuch-den,
Zing, mijn keel, een nieu ge-zanck,
Van een Deuchdt de schoonst' der Deuch-den;
Van een Deuchdt die Oot - moêt hiet,
Daer - men 't voor-beeldt klaer van ziet
In hem diez' ons ge - biedt.
III. Valerius, Nederlandtsche gedenck-clanck, 1626, bl. 110, ‘stem: Engels Bara vastres drom (in de tafel vooraan het boek: ‘vostres’) of Phoebus is lang over zee’, voor een lied slaande op gebeurtenissen van het jaar 1579:
| |
| |
Ick och arm! doe klacht op klacht,
Vall' door droef-heyt in on- mach - ten,
Dag'- lycx groeyt ons vy - ands kracht;
End' dat noch is meer te ach - ten,
Dat so veel ver - ra - de - rij
On - der de - se luy - den sy
Die hier ons woo - - - - nen by.
De bijgevoegde accidentalen spruiten uit de luitbegeleiding.
IV. Corn. de Leeuw, Christelycke plicht-rymen, Amst. 1648, bl. 271, ‘zangh; Phoebus’, enz.; bl. 271:
Als een mensch hier eerst'-lijck slaedt
Op des Weereldts loop sijn oo-ghen /
Hy ghe - heel ver - bijs - tert staet /
En in sin - nen op- ghe - to - gen:
't Dunckt hem / dat - ter sy geen God;
Want de la - ters sijns ghe - bodt /
Heyl krij - gen tot haer lot.
‘Het tweede deel’ (van de Leeuw's lied), ‘zangh: alst voorgaende, ofte aldus’:
Och soo ver ist / dat den Heer
Hier den boo - sen niet sou pla-ghen;
Dat hy die niet doen sijn leer /
Hier hun rech - te straff doet dra-ghen.
't Is on - noo-digh / dat ghy 't siet.
Straff is straff, al siet ghy 't niet,
Sy dick in 't hert ghe - schiet.
V. Chappell, Popular music of the olden time, London, z.j., I, bl. 240: ‘Bara Faustus’ of ‘Barrow Foster's dream’:
| |
| |
Come sweet Love, let sor - - row cease,
Ba - nish frowns, leave off dis - sen - tion.
Sun-shine fol - lows af - ter rain,
Sor - rows cea - sing This is plea - sing,
All proves fair a - gain.
Love's war makes the swee - - test peace,
Hearts u - - ni - - ting by con - ten - tion,
Af - ter sor-row co-meth joy,
Trust me, prove me, try me, love me,
Van de melodie met de onuitgelegde wijsaanduiding: ‘Bara Faustus' dreame’, waarop men een anderen tekst placht te zingen, doet zich reeds met den aanvang der XVIIde eeuw eene Engelsche bewerking voor. - Nog in de Oude en nieuwe Hollantse boeren lieties, 2e uitg., Amst., c. 1700, vindt men onder nr. 757, met aanduiding: ‘Phebus die lag onder de zee’, deze ontaarde lezing:
In laatstgenoemde verzameling treft men ook aan, onder nr. 414, met opschrift: ‘De bruydt werdt na bedt gebrocht’, den volgenden bruiloftszang of bruiloftsdans:
|
|