Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1284]
| |
[pagina 1285]
| |
‘Jubilate gloria,
vive la memoria,
per seculi
per secula,
vive la memoria!
Vuyle Cato,
vuyle Maro,
Mortjes oven
zullen wy roven.
Vuyle Cato,
vuyle Maro,
Mortje, wanneer gaet zondag zyn?’
- ‘Da ye me 'tsondags maer en zage,
'k zyn al veel schoonder als van dage,
met een tuytje fyn.’
- ‘En wat gaet nog al zyn,
Jufvrouw van 't Paleryn?’
- ‘Eenen rok van een pond groote,
daerop een gebloemde schoote
en een tuytje fyn.’
- ‘En wat gaet nog al zyn,
Jofvrouw van 't Paleryn?’
17 en 22. Jufvrouw van 't Paleryn, door d.C. vertaald: ‘Mademoiselle du Pilori’. - Van lichtekooien en dieveggen werden de ooren afgesneden en aan de kaak gespijkerd. Zie J. ter Gouw, De oude tijd, Haarlem 1872, bl. 305, waar aangehaald wordt Breerô, die, in zijn Spaanschen Brabander, een gemeen wijf al scheldende en tierende laat zeggen: En of in de stadt van Hoorn mijn ooren staen an de kaeck,
en offer mijn vaêr ghehangen is, is dat so grooten saeck?
| |
Tekst en melodie.De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 83, bl. 282. - De uitgever noemt dit lied, dat te zijnen tijde, te Belle, op het Ste Anna-feest (het feest van de kantwerksters) zeer populair was, een der oorspronkelijkste door hem verzameld, en voegt er bij: ‘Le texte, probablement tronqué, offre un spécimen de ce style burlesque que Vadé a voulu, mais en vain, faire entrer dans la littérature française.’ Het komt ons niet waarschijnlijk voor, dat die tekst zou bedorven of vervalscht zijn. Lang voor Vadé (1720-1757) zijne ‘chansons bachiques, bouquets poissards, parodies’, enz. schreef, kende men liederen samengesteld uit fragmenten aan andere liederen ontleend, en waarin de zanger gedurig van den os op den ezel springt. Zulke fragmenten, elkander opvolgend zonder eenige orde noch zin, meerstemmig bewerkt, werden in de XVIde en in de XVIIde eeuw bij de Duitschers quodlibet, bij | |
[pagina 1286]
| |
de Italianen messanza, mestichanza genoemd. Bij de Franschen waren zij evenmin onbekend. La Bataille, la Chasse au lièvre, le Caquet des femmes van Jannequin (aanvang der XVIde eeuw) behooren insgelijks tot dit slag. Weckerlin, L'ancienne chanson populaire en France, Paris 1887, bl. 363, deelt naar eene verzameling van 1602, den tekst van zulk een lied mede dat aanvangt: N'a vous point veu la Peronnelle,
que les gens d'armes ont amenée?
Et ou?
Waarop dadelijk volgt de aanvang van een ander, hiervoren I, bl. 296, reeds vermelde, lied: Sur le pont d'Avignon j'ay ouy chanter la belle,
qui en son chant disoit une chanson nouvelle:
et quelle?
‘Le coq-à-l'âne,’ zegt de verzamelaar, bl. 366, ‘était très cultivé au XVIe et XVIIe siècle; nos aïeux trouvaient cela spirituel, le peuple en raffolait.’ Terloops zij hier gemeld, dat een nader onderzoek van het lied van‘la Peronnelle’ ons zijn verwantschap deed inzien met het lied: O roosken root, vol melodijen’ (‘van Pieronelle’) te vinden hiervoren, nr. 290, bl. 1037. De Fransche tekst werd herdrukt o.a. door J. Tiersot, Histoire de la chanson pop. en France, Paris 1889, bl. 12. In de Brunettes ou petits airs tendres, verzameld en uitgegeven door Chr. Ballard, Paris, 1711, III, bl. 302, treft men, met het opschrift ‘Pot-poury’, een eenstemmig lied van zelfden aard aan, op zijne beurt aanvangend met het 15de-eeuwsche: ‘Sur le pont d'Avignon’. Ook in Het nieuwe vermakelijke Thirsis minnewit, Amst. 1731, II, bl. 118, vindt men een stuk in dien trant. Het voert tot opschrift: ‘Waar zal ik myn klagt volenden, of Piet en Trein’, en vangt aan: Daar waar een maget vol berouwen.
En za trompen en trompet.
Van Wilhelmus van Nassouwen.
Dan van niet na bed, na bed.
Dan alweer een zarabanden.
Dan myn lever en myn long.
Een Babylon met onverstanden.
En het jaartje doen ik nog jong.
De laatste versregel - om slechts dit voorbeeld aan te halen - slaat op het lied: ‘Het jaertje doe ick jonck en nog reynder maghet was’, dat men aantreft bij Willems, Oude Vl. ldr., nr. 88, bl. 215, en aangehaald vindt bij Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 388. - Overigens is deze soort van liederen, althans bij de Franschen, nog heden niet geheel buiten den smaak gevallen. |
|