Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1214]
| |
A.Kareltje, Kareltje, tjip, tjip, tjip,
en hadde geen hemdetje aen zyn lyf,
noch geen broekjen aen zyn gat;
wat een armen Karel is dat!
- ‘Meysje, met yoen witte schoen,
wey ie Karels broekje aendoen?’
- Ermen uyt, en ermen in,
't was al naer Kareltjes zin.
| |
[pagina 1215]
| |
1.
Karel, Karel tsiep tsiep tsiep,
hij en heeft geen hemd al aan zijn lijf,
noch geen broek al aan zijn gat,
wat areme Karel is dat!
Noch geen kousen, noch geen schoen,
noch geen kleeren om aan te doen,
noch geen hoed al op zijn kop,
hij is er zoo arem als Job.
2.
‘Moeder, 't is Karel tsiep tsiep tsiep,
die mij altijd liefde biedt.’
- ‘Saldermenten! dat is goed,
dochter, trouw maar metter spoed.’
En omdat 't meisje was zoo rijk,
trouwde zij met Karel tsiep tsiep.
Al die kwamen op dees feest,
waren fraai verheugd van geest.
| |
Tekst en melodie.A. De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 141, bl. 399; - B. Lootens et Feys, Chants pop. flam., 1879, nr. 78, bl. 149. Het liedje, door d.C. onder de zeer verspreide kinderliedjes gebracht, wordt door L. en F. onder de comische, satyrieke stukjes gerangschikt. L. en F. deelen den inhoud mede van het lied, dat zij vruchteloos trachtten te volledigen: een boer met geleende kleeren bekomt eene rijk uitgedoste boerin tot vrouw; na het huwelijk zien zij, dat zij elkander hebben bedrogen en vervallen zij in de uiterste armoede. |
|