Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 971]
| |
A.1.
Wie wilt hooren een historie
al van eenen jongen smid,
die verbrand had zijn memorie,
daeglijks by het vuer verhit,
kloppende, kloppende met zijnen hamer,
kloppende, kloppende met geweld
op zijn aembeld.
2.
‘'k Geef den bras van alle het smeden,
ik ga naer den franschen zwier,
'k wil my tot de trouw begeven,
g' hebt nooit schooner vrouw gezien,
nimmer meer, nimmer meer met mijnen hamer,
nimmer meer, nimmer meer met geweld
op mijn aembeld.
| |
[pagina 972]
| |
3.
‘'t Is de schoonste van de vrouwen,
maer nooit was er zoo 'n serpent;
nooit kan zy heur bakkes houen,
nooit is zy eens wel content.
Was ik nog, was ik nog met mijnen hamer,
was ik nog, was ik nog met geweld
op mijn aembeld.
4.
‘Nooit mag ik een pintje drinken,
nooit mag ik eens vrolijk zijn,
nooit mag ik iemand beschinken
met een glaesje bier of wijn.
Was ik nog, enz.
5.
‘Wordt er somtijds eens gewasschen,
dan moet ik het kind gaê slaen,
dan moet ik op 't eten passen,
zeep en styfsel halen aen.
Was ik nog, enz.
6.
‘Aen de wieg moet zijn gezongen,
alles dient tot mijn verdriet,
anders greist de kleine jongen,
of ik moet zingen een lied.
Was ik nog, enz.
7.
‘'k Geef den bras van al het trouwen:
wierd ik maer eens weeuwenaer,
'k zou my in een hoeksken houen,
en my stellen uit gevaer.
Was ik nog, enz.
| |
[pagina 973]
| |
2.
't Is nu vijftien jaer geleden,
dat ik 't smeeden heb geleert,
ik heb verbrand schier al mijn leden,
dagelyks bij het vuur verkeert:
kloppende, kloppende met een hamer,
kloppende, kloppende met geweld,
op den ambeld.
3.
Nooit mag ik een pintje drinken,
nooit mag ik rijs vrolijk zijn,
nooit mag ik mijn lief beschenken,
met een glaasie roode wijn:
kloppende, kloppende met een hamer,
kloppende, kloppende met geweld,
op den ambeld.
4.
Op het frist al van mijn dagen,
ik heb den bras van 't smeeden in 't vuur,
ik wil doen na myn behaage,
en gaan na de france zwier:
nimmermeer, nimmermeer met een hamer,
nimmermeer, nimmermeer met geweld,
op den ambeld.
5.
Ik ben op 't leste daar gekomen,
naar het geen ik heb getragt,
ik heb een schoon jong wijf genomen:
maar ik beklaag mijn dag en nagt:
waar ik nog, waar ik nog met mijn hamer,
waar ik nog, waar ik nog met geweld,
op den ambeld.
6.
Ik heb de booste van de wyven,
daar is nooit zulk een serpent,
't is altoos knorren en kyven,
nooit is zy in 't minst kontent;
waar ik nog, waar ik nog met een hamer,
waar ik nog, waar ik nog met geweld,
op mijn ambeld.
7.
Dagelijks met haar gezelle,
drinken bier, wijn, koffi, thee,
beste pons met volle snelle,
| |
[pagina 974]
| |
brandewijntje de brulle,
siesertier, siesertier met Cornelle,
siesertier, siesertier met geweld,
mijn zoon zijn geld.
8.
Aan de wieg moet ook gezongen:
al is het tot mijn verdriet,
zoo dra huijlt de kleine jonge,
of ik moet zingen het lied:
die du dou, die du dou, mijn lieve kind,
die du dou, die du dou, mijn kindje teer,
mijn keel doet zeer.
9.
Het kind zijn g.. moet ik ook vegen,
pappie voeren pertinent,
luijers waszen wel ter degen,
of zy schopt mijn voor mijn krent;
was ik nog kloppende met een hamer,
was ik nog kloppende met geweld,
op mijn ambeld.
10.
Nu is gansch mijn schat vervlogen,
geld en goed is alles op,
wie heeft met mijn mededogen?
want ik geef mijn wijf de schop;
wederom, wederom met mijn hamer,
wederom, wederom met geweld,
op mijn anibeld.
6, 4. t.: in minst. - 7, 3. = beste punch met volle kannen. - 7, 4. brulle, voor brule, gebrand (met suiker). - 10, 1. gansch, bijgev. | |
Tekst en melodie. A.Willems, Oude Vl. ldr., nr. 121, bl. 283, met de volgende aanteekening van Snellaert: ‘Dit te Antwerpen nog algemeen bekend lied, bezorgde my myn vriend J.F. Heremans. De wyze noteerde de dichter J. van Beers.’ Wij herstellen deze notatie, die in Willems' verzameling op den slag aanvangt. | |
Tekst. B.J.H. Scheltema, Nederl. liederen uit vroegeren tijd, Leiden 1885, nr. 109, bl. 244, naar De Amsterdamsche kermis-vreugd, Amst., z.j., bl. 37, Scheltema brengt dezen tekst op de melodie hierboven. |
|