De wijsaanduiding: ‘Man van eeren, weest ghegroet’, insgelijks aan heb voornoemde refrein ontleend, wordt aangegeven voor het Schriftuurlijk lied: ‘Hoort toe ghy menschen wie dat ghy zijt’ (zie Dr. F.C. Wieder. De Schriftuurlijke liedekens, 's-Grav. 1900, Regist., nr. 384), nog te vinden in Dit is een suyverlick boeckxken, Amst., Cornelis Dirckz. Cool, 1648, bl. 51 en een ander lied van denzelfden aard: ‘Wat isser nu beroerte groot’ (zie Dr. Wieder, t.a.p., nr. 870) o.a. te vinden in Het tweede lb. van vele diversche liedekens, Amst. 1583, bl. 248.
Het lied: ‘Eylaes, ic arm allendich wijf’, nr. 185, bl. 283, Antw. lb., aangeh. door Dr. Kalff, t.a.p., bl. 415, staat in onmiddellijk verhand met de liederen: ‘Ic wil gaen om mijn ghewin’ en ‘Wy moghen wel loven en dancken den tijt’, en werd zonder twijfel op dezelfde melodie voorgedragen.