Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 918]
| |
252. Jan broeder vrijt een meisje zoet.Ga naar voetnoot(1) 1.
Jan broeder vrijt een meisje zoet,
een meisje boven mate,
en als haer vader niet thuis en is,
hy gaet er al wat by praten.
Hopsasa, ribedoebeda,
hy gaet er al wat by praten.
Fa, la, la!
2.
Het werd nu twalef van den nacht,
de klokken luidegen alle;
dat meisje tegen Jan broeder sprak:
‘ga en lees nu uw getyen.
Hopsasa, ribedoebeda,
ga en lees nu uw getyen.’
Fa, la, la!
| |
[pagina 919]
| |
3.
- ‘Mijn getyen en lees ik niet,
de tijd is al lang vergane;
'k ben liever al by mijn zoete lief,
als by die inwoners alle.
Hopsasa, ribedoebeda,
als by die inwoners alle.’
Fa, la, la!
4.
Jan broeder over het kerkhof kwam,
de preekheer die kwam hem tegen;
de preekheer die tegen Jan broeder sprak:
‘waer hebt gy van nacht gebleven?
Hopsasa, ribedoebeda,
waer hebt gy van nacht gebleven?’
Fa, la, la!
5.
- ‘Waer ik van den nacht gebleven heb
dat en zal my nooit berouwen,
ze dronken daer bier en ze tapten daer wijn,
en ze spraken daer al van trouwen.
Hopsasa, ribedoebeda,
en ze spraken daer al van trouwen.’
Fa, la, la!
6.
Jan broeder in het klooster kwam,
de inwoners badegen allen;
den eenen die tegen den anderen sprak:
‘Jan broeder zal worden gevangen.
Hopsasa, ribedoebeda,
Jan broeder zal worden gevangen.’
Fa, la, la!
7.
Als Jan broeder dat had verstaen,
dat hy zou worden gevangen,
met den eenen sprong hy de venster uit,
en hy liet zijn kappe daer hangen.
Hopsasa, ribedoebeda,
en hy liet zijn kappe daer hangen.
Fa, la, la!
8.
Als hy een eind wegs geloopen had,
toen keek hy nog eens omme;
hy riep: ‘o kap, gy duivels kap,
gy en krijgt my niet weeromme.
| |
[pagina 920]
| |
Hopsasa, ribedoebeda,
gy en krijgt my niet weeromme.’
Fa, la, la!
9.
Die dit liedeken heeft gedicht,
en ja ook heeft gezongen,
hy was eenen pater en hy heetege Jan,
en hy heeft zijne kap ontsprongen.
Hopsasa, ribedoebeda,
en hy heeft zijne kap ontsprongen.
Fa, la, la!
6, 2. t.: badigen. | |
Tekst.Willems, Oude Vl. ldr., nr. 233, bl. 486, met deze aanteekening van Snellaert: ‘In de omstreken van Gent leeft dat lied nog onder het volk. De toonzetting der wijze (d.i. de notatie) ben ik verschuldigd aan de heuschheid van den heer Reylof’ (dezelfde, die de in Willems' verzameling uitgegeven ‘nieuwe wyze’ van het lied ‘Des winters als het regent’ noteerde (zie hiervoren nr. 229, bl. 842); tekst hierboven weergegeven; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 50, bl. 127. De lezing door H.v.F. als ‘Vlämisch aus der Gegend von Antwerpen’ medegedeeld, stemt, buiten zeer geringe afwijkingen in de spelling, heel en al overeen met den tekst van Willems. H.v.F. zelf bekent, dat luidegen, voor luidden, badegen, voor baden, heetege, voor heette, tot het Gentsch dialect behooren. Overigens wordt het stuk in Snellaert's Oude en nieuwe liedjes, 2de uitg., 1864, nr. 89, bl. 97, aangeduid als herkomstig van Destelbergen, een dorp gelegen in de nabijheid van Gent. In de voormelde verzamelingen wordt het lied voorafgegaan van deze stereotiepe strophe: Komt die wil hooren in een lied
wat dat ik hier zal zingen:
't is waerlijk eene vieze klucht,
die ik voor den dag zal brengen.
Hopsasa, ribedoebeda,
die ik voor den dag zal brengen.
Fa, la, la.
| |
Melodie.Willems; - Snellaert, t.a.p.; - Het slot der melodie is bij Willems tegendraadsch genoteerd en daarenboven als eene drukfout aan te zien. Dit slot wordt door Gevaert, La mélopée antique, bl. 46, vergeleken met het slot van eene in Klein-Azië gevonden en van de eerste of tweede eeuw dagteekenende iastische melodie, waarvan de schrijver zegt: ‘La chute de tierce, en portamento, à la fin de l'air, doit être comprise comme une sorte de pointe musicale, propre peut-être aux chansons d'un contenu humoristique.’ | |
[pagina 921]
| |
Voor een Duitsch meilied: ‘Der Mai, der Mai, der lustige Mei’ (zie nr. 85, bl. 375-8 hiervoren, ‘Die mey die ons die groente geeft’), vindt men een met het bovenstaande overeenkomstig refrein: ‘Faldera, vidubbe, dubbedub’; terwijl men bij Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, Antw. 1635, bl. 93, onder stemaanduiding ‘Dibe dibe dou’, voor het lied: ‘Marius en Martha met // twee sonen zijn gekomen’, de volgende melodie aantreft, welke aan een danslied doet denken: Ook de fraaie in den ouden trant gecomponeerde ‘couplets’, met aanvang: ‘Bonjour Fanchon, Bonjour Suzon’, in Gevaert's opera Le Capitaine Henriot, Parijs, 1864, hebben een aan het bovenstaande lied ontleend, echter oorspronkelijk gecomponeerd refrein: ‘Houp! sa sa, ribedoubeda’. |