te connen geraecken. Ende alsoo den voorn. heeren dunckt nyet mogelick te sijn, van dese natie altemael vuytgelezene soldaten in zulcke menichte te krijghen, bequaem zijnde, omme te velde te gebruycken, aenziende nyet alleen het exempel vanden vijandt, maer oock die beginselen ende eerste beleydt van onzer zijden in den oorloge. Stellen sij tot discretie ende goetduncken van mijn heeren de Staten voorn. oft nyet raedtsaem zijn en soude, ordinarie in der landen dienst te onderhouden, vier regimenten van vreempde natien, neffens derwelcke vougende 50 oft 40 compnien van dese natie ende lande, men altoos een tamelick leger van bequaem volck zal connen te velde brenghen. Van welcke voorsz. vier regimenten vreemdelingen het Schotsche regiment versterckt zijnde als geseyt is, voor een zal connen strecken alsmede het Engelsche, hetwelcke ten minste oock tot 13 compaignien goet gevonden wort te houden, ende tegens die tijt daertoe te verstercken. Indien de vijff compaignien met Monsieur Vere wesende, daerentusschen nyet weder en commen. Voor dat derde conde men richten een duytsch Regiment, nemende uyt alle de compaignien algereedts in der landen dienst wesende, twelff ofte thien capnen van duytscher natie, die men soude belasten metter tijt opt bequaemste haere compaignien te maecken van anders gheene natie als van hoochduytsche. Voor het vierde soude men moghen tegen die tijt doen aennemen een Regiment Francoisen, deur een Franchois Edelman van qualiteyt, die religie ende gemeene saecke wel geaffectionneert sijnde, alsmede die capiteynen, die gehouden sullen sijn, hare officieren ende soldaten te werven uyt de quartieren, daerse professie doen vande religie.
Ende alsoo mede de cavaillerie ende Infanterie in der landen dienst wesende, zeer quaelick gewapent ende gerust is, zal mijne heeren gelieven goet te vinden, dat de compaignien zoo te voet als te peerde, gewapent ende gerust worden volgende de bijgaende memorie.
Aldus gedaen bij Zijne Excie ende Gen. naer voorgaende communicatie mette gecommitteerde van mijn Heere de Staten generael. Tot Cruyninghe den 9en Augusti 1596.
MAURICE DE NASSAU.
WILHELM LUDWIG, Graff zu Nassaw.
De memorie, waarvan in het slot van dezen brief gesproken wordt, en waarvan eene copie te vinden is in de Resolutien van de Staten Generaal van den 15den Augustus 1596, behelst een voorstel tot het bewapenen van de infanterie en kavalerie, hetwelk klaarblijkelijk tot grondslag gestrekt heeft van de plakkaten van den 6den Februarij 1599 (Groot Placcaetboek, II, bl. 249 en 253), die daarvan slechts in enkele ondergeschikte punten afwijken. Den 13den Januarij 1597 werd de nieuwe bewapening der ruiterij volgens de hierin uitgedrukte denkbeelden van Maurits en Willem Lodewijk in werking gebragt.