'De levens der doorluchtige poeeten' I+II
(1991-1992)–H. Duits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||
De levens der doorluchtige poeeten
| |||||||||||||||||||||
1. InleidingEen van de genres van de historiografie Ga naar eind1 die in de renaissance tot grote bloei zal komen, het eerst natuurlijk in het Italië van de veertiende eeuw Ga naar eind2, is dat van de biografie. De humanistische auteurs die het genre weer tot leven riepen, konden daarbij teruggrijpen op een rijke klassieke en vroeg-christelijke traditie van Vitae-literatuur. Zij sloten als het ware moeiteloos aan bij de klassieke biografie zoals die vorm had gekregen bij Suetonius, Tacitus en Plutarchus en bouwden, met de nodige varianten, daarop voort. Zo ontstond een humanistische biografie die erop was gericht het leven van een mens zodanig te presenteren dat het een politiek, moreel of religieus exemplum bood (Madelénat 1984, 36). Dit model zou tot diep in de achttiende eeuw overal in Europa worden nagevolgd. Ga naar eind3 In de klassieke traditie onderscheidde men van oudsher twee belangrijke groepen biografische teksten, namelijk vitae van personae publicae als keizers en veldheren, en van personae privatae als schrijvers en filosofen (IJzewijn 1983, 7). Deze klassieke tweedeling kon in de renaissance worden overgenomen, maar voldeed niet helemaal, zodat al spoedig de vraag aan de orde kwam welke groepen van personen er nog meer onder konden vallen. Immers de geheel andere politieke en maatschappelijke situatie in het veertiende-eeuwse Italië bracht met zich mee dat behalve vorsten en legeraanvoerders ook andere vooraanstaande personen in aanmerking kwamen voor een levensbeschrijving: zo werd de groep van personae publicae uitgebreid met kerkelijke en burgerlijke hoogwaardigheidsbekleders. Petrarca vatte de traditie om de levens van zulke viri illustres te beschrijven weer op, Boccaccio breidde het genre uit tot de levens van mulieres clarae, illustere vrouwen. Sedertdien begon een ononderbroken stroom vitae te verschijnen, vaak in biografische verzamelwerken gewijd aan een bepaalde groep. Het Italiaanse voorbeeld vond zijn weerklank in andere Europese landen. Hoewel aanvankelijk slechts in het Latijn schrijvende humanisten het genre beoefenden, duurde het niet al te lang voor hun voorbeeld door schrijvers in de volkstalen werd gevolgd (IJzewijn 1983, 7-8). | |||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||
Ook de groep van de personae privatae kwam voor uitbreiding in aanmerking, want niet alleen schrijvers en filosofen, maar ook humanisten en kunstenaars verdienden een biografie. De belangstelling voor de levens van beeldende kunstenaars leidde tot een nieuw genre, namelijk dat van de kunstenaarslevens. Toen Giorgio Vasari in 1550 Le vite de più eccellenti architettori, pittori et scultori italiani liet verschijnen, een verzamelwerk waarin hij de levens van bijna tweehonderd kunstenaars beschreef van Cimabue en Giotto tot Michelangelo, kwam hij met iets geheel nieuws, dat bovendien in de volkstaal was geschreven. Dat laatste zou een van de kenmerken van de kunstenaarslevens blijven (IJzewijn 1983, 9). Hoewel er in vergelijking met andere soorten biografieën relatief weinig kunstenaarslevens zijn geschreven, is er in dit genre wel een aantal belangrijke werken ontstaan. In de Nederlandse literatuur doet de humanistische biografie betrekkelijk laat zijn intrede. Pas in de zeventiende eeuw worden de eerste biografieën, zowel die van personae publicae als privatae, in het Nederlands geschreven. Een belangrijke gebeurtenis die daaraan vooraf gaat, is de publicatie in 1603 van de Nederlandse vertaling van Plutarchus' Bioi paralleloi [Parallelle levens], door A. van Zuylen van Neuivelt onder de titel T' leven der doorlvchtige Griecken ende Romeynen. Ga naar eind4 De vertaler was echter niet uitgegaan van de Griekse tekst, maar van de befaamde Franse overzetting van Jaques Amyot, Les vies des hommes illustres, uit 1559, één van de grote Franse prozawerken van de zestiende eeuw. Amyots vertaling is waarschijnlijk het meest invloedrijke evenement geweest in het Nachleben van Plutarchus omdat deze translatie, die in Frankrijk een groot prestige genoot, op haar beurt weer vertaald werd in andere Europese talen. Dit had tot gevolg dat Plutarchus als het ware een classic werd in de verschillende volkstalen en daarmee door een groot publiek gelezen (Russell 1973, 152). Sindsdien hebben de meeste Europese schrijvers van biografieën tot diep in de achttiende, en soms zelfs nog tot in de negentiende eeuw, gewerkt onder de machtige slagschaduw van Plutarchus. Ga naar eind5 Hoewel de invloed van Plutarchus en Amyot op de Nederlandse biografie nog nauwelijks is onderzocht, is die er waarschijnlijk wel geweest, want de Levens werden door dichters en intellectuelen zeker gelezen. Ga naar eind6 In 1604 opent Karel van Mander de rij van biografische geschriften met de publicatie van zijn Schilder-boeck Ga naar eind7, een biografisch verzamelwerk waarin hij in drie delen t'Leven der vermaerde doorluchtighe schilders des ouden, en nieuwen tyds beschrijft, in navolging van Le vite van Vasari, maar met een veel meer ethisch-didactische intentie (Miedema 1984, 6-7). Acht jaar later, in 1612, ziet de schrijversbiografie het licht: de eerste verzameleditie van het werk van Coornhert wordt voorafgegaan door Het Leven van D.V. Coornhert, een korte, niet gesigneerde levensbeschrijving. Ga naar eind8 De vroegste biografie van een persona publica in het Nederlands is Hoofts Henrik de Gróte. Zyn leven en bedryf, over het leven van koning Hendrik IV van Frankrijk, dat in 1626 van de pers komt. Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||
Portret van Dirck Volckertsz. Coornhert op
achtenzestigjarige leeftijd.
Kopergravure van Jan Muller naar Cornelis van Haarlem. Uit: Coornhert 1612, fol. *ir; sign. UBVU 112 | |||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||
Hoewel de eerste Nederlandse Levens van schrijvers dus al uit het begin van de zeventiende eeuw dateren, komt het genre voorlopig niet echt van de grond. Nadat er in 1633 een tweede biografie van Coornhert is gepubliceerd, die eveneens voorafgaat aan een verzameleditie van het werk, is er een lange cesuur. Pas in het laatste kwart van de zeventiende begint er een nieuw stroompje te vloeien met Geeraardt Brandts biografieën van Hooft (1677) en Vondel (1682) als startpunt. Brandts voorbeeld zal door anderen worden gevolgd, zijn Levens worden hèt model voor latere zeventiende- en achttiende-eeuwse biografen. In het algemeen is er slechts weinig onderzoek gedaan naar de Nederlandse schrijversbiografie uit de zeventiende en de achttiende eeuw, zodat het terrein nog grotendeels braak ligt. Ga naar eind10 De enige uitzondering hierop vormen Geeraardt Brandts Levens van Hooft en Vondel, die, juist omdat zij de belangrijkste bronnen vormen over deze twee dichters, de aandacht van literatuurhistorici hebben gehad. Al in 1866 kwam Verwijs met een geannoteerde editie van het Leven van Vondel; in 1874 volgde Matthes met Het leeven van P.C. Hooft en de Lykreeden. In 1932 gaf P. Leendertz Jr. beide teksten opnieuw uit, voorzien van een uitvoerige inleiding. Ga naar eind11 Die inleidingen stellen echter in zoverre teleur dat er niets in wordt gezegd over de structuur van de Levens en te weinig over Brandts intenties, al zijn die Leendertz niet helemaal ontgaan. Hij heeft vooral aandacht voor eventuele fouten en vergissingen van de biograaf. Zijn conclusie luidt dat Geeraardt Brandt een betrouwbaar biograaf is, hoewel zijn werk niet voldoet aan moderne eisen (Brandt 1 1932, XXII). Eerst in de jongste uitgave van Brandts Vondelbiografie doet mevrouw Schenkeveld-Van der Dussen in het ‘Nawoord’ een aantal observaties die een goed inzicht geven in de intenties van Geeraardt Brandt (Brandt 1986, 91-100). Een moderne schrijversbiograaf zal op grond van diepgaand bronnenonderzoek proberen om de samenhang tussen leven en werk vanuit verschillende achtergronden te verklaren (Fontijn 1992, 8). Dat kan soms tot gevolg hebben dat hij met onthullingen komt die door nabestaanden en bewonderaars van de schrijver niet worden gewaardeerd, maar die hij niet kan vermijden. Zijn uiteindelijk doel is immers de schrijver als mens voor ons neer te zetten en een waarheidsgetrouw beeld van diens leven te geven. In de renaissancistische biografie vinden wij hiervan weinig terug omdat de uitgangspunten anders zijn. De conceptie van de meeste zeventiende-eeuwse levensbeschrijvingen, ook die van dichters, berust op een ethisch-didactische grondslag: het leven moet een exemplum bieden, inspireren en lessen verschaffen. Bij een schrijversbiografie zal het er veelal om gaan een exemplum te geven van de ideale dichter. Elke biograaf kan daarbij echter de accenten anders leggen, de ene ideale dichter is de andere niet. Factoren als de specifieke interesses van de biograaf, de gelegenheid waarvoor hij schrijft of het lezerspubliek waarop hij zich richt, kunnen de selectie van de feiten en de compositie van een biografie bepalen (Weiss 1981, 39). Door bepaalde details uit het leven van | |||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||
de dichter te accentueren, door weloverwogen lof of kritiek te geven en door effectief uit het werk te citeren, kan een biograaf zijn eigen ideale beeld van een dichter creëren (Weiss 1981, 37). Vooral als er van een schrijver meer dan één levensbeschrijving bestaat, kunnen we de verschillende intenties van de auteurs gemakkelijk vaststellen. Omdat het de zeventiende-eeuwse biografen niet om de ‘waarheid’ te doen is, zullen zij vaak maar een beperkt en selectief onderzoek naar bronnen doen, waarbij de meesten zich tevreden zullen stellen met gemakkelijk bereikbaar materiaal dat in het bezit is van de familie en de literaire vriendenkring van de te portretteren schrijver. Bij biografen die uitgaan van zulke verschillende intenties kunnen we geen subtiele analyse van de persoonlijkheid verwachten, dat is iets van een latere tijd. Zeventiende-eeuwse biografen doen weinig pogingen om door te dringen in de karakters en motieven van de dichters. Persoonlijke gebeurtenissen worden geconstateerd, niet geïnterpreteerd; zij zijn in het schrijversleven duidelijk van ondergeschikt belang (Stauffer 1930, 279). Het feit dat biografen zich niet verdiepen in de persoonlijkheid van de schrijver hangt samen met de statische visie die zij op de mens hebben. Zij gaan er niet van uit dat een karakter zich geleidelijk, en soms zelfs in onvoorziene richting, kan ontwikkelen (Bartelink 1984, 381). Het gevolg van deze opvatting is dat tot in de achttiende eeuw in de biografie het leven van een individu zodanig wordt gepresenteerd dat het lijkt alsof dit leven volledig aan de oppervlakte is geleefd. Men mag de biograaf echter geen gebrek aan diepgang verwijten, want die kan hij niet geven; zijn intentie is niet een dichtersleven te reproduceren, maar een exemplarisch model van zo'n leven te geven. Ook mogen we hem er geen verwijt van maken dat het streven naar de waarheid, als het om het leven van een schrijver gaat, niet zijn hoofddoel is geweest. Dat daardoor voor ons in de humanistische biografie de levensbeschrijving en de historische waarheid zich tot elkaar verhouden ‘als water en vuur’ (Fontijn 1992, 12) is ons probleem. We moeten daarbij voor ogen houden dat de zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijversbiografieën in het algemeen niet autonoom zijn, maar veelal worden gepresenteerd als inleiding of uitleiding op verzamelde gedichten of geschriften. Zij hebben daarbij in zekere zin de functie van smaakmaker; in een enkel geval kan dat directe gevolgen hebben voor de selectie en presentatie van de feiten zoals ik hierna zal demonstreren aan de twee Coornhert-biografieën. De gewoonte om een korte levensbeschrijving vooraf te laten gaan aan verzamelde geschriften zal tot diep in de negentiende eeuw blijven bestaan. De zeventiende-eeuwse schrijversbiografie heeft een sterk rhetorische structuur. Dat is niet verbazingwekkend voor een genre dat zozeer door de klassieke traditie is bepaald. Daar komt nog bij dat er van oudsher een belangrijke relatie heeft bestaan tussen de laudatio, de klassieke lofrede, en de biografie. In de praktijk betekent het dat de biograaf gebruik maakt van dezelfde rhetorische | |||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||
hulpmiddelen als de lofredenaar (Witstein 1969, 81-86). Het gevolg daarvan is dat zowel in de lofrede als in de biografie de narratio, die het levensverhaal vertelt, op dezelfde manier wordt geordend waarbij dezelfde panegyrische thema's worden aangewend. Hoe nauw de laudatio en de biografie aan elkaar zijn verwant, leert ons het werk van Geeraardt Brandt: deze neemt zijn in 1647 in de Amsterdamse Schouwburg uitgesproken Lykreeden bij de dood van Hooft dertig jaar later als grondslag voor zijn biografie van de dichter. De rhetorische structuur van een Leven leidt tot een betrekkelijk vast schema: inleiding - levensverhaal - karakterschets - slot. De inleiding is vaak kort en kan soms zelfs helemaal ontbreken. In de inleiding zal de biograaf zich vaak bescheiden opstellen en zich onwaardig verklaren het leven van de dichter adequaat te beschrijven. Deze zou een betere biograaf verdienen, maar die is er niet. We zien dus een vrij stereotiep gebruik van de bescheidensheidstopos. Daarnaast kan het voorkomen dat een inleiding een minder obligaat karakter heeft en dat de biograaf meer principiële zaken aan de orde stelt. Een voorbeeld hiervan is de vrij uitvoerige inleiding van Het leeven van Joost van den Vondel, waarin Geeraardt Brandt uitvoerig ingaat op de eisen van het dichterschap. In het algemeen echter is de neiging tot reflectie in een inleiding niet groot. Uitspraken over het genre biografie als zodanig komen we er, in tegenstelling tot bij voorbeeld in Engelse biografieën, nauwelijks in tegen. Het levensverhaal wordt chronologisch verteld vanaf de geboorte tot en met de dood en de begrafenis. Vaak staat de biograaf vooraf, of onmiddellijk na de vermelding van de geboorte van de dichter, stil bij diens voorgeslacht, zeker als het een vooraanstaande familie betreft die bepaalde verdiensten heeft gehad. In veel gevallen schenkt hij aandacht aan de ouders, voornamelijk aan de vader, over de moeder deelt hij hoogstens mee dat zij een ‘deugdzame’ vrouw was. Ook kan hij verwijlen bij broers en zusters, van wie dan bijvoorbeeld verteld wordt met wie zij in het huwelijk zijn getreden of welke maatschappelijke functie zij hebben gehad. Een dergelijke mededeling hangt overigens wel weer sterk af van de sociale status van de familie. De auteur kan echter ook om andere redenen stilstaan bij broers of zusters: in Het leeven van Joost van den Vondel beschrijft Geeraardt Brandt hoe Vondels jongere broer Willem van zijn vader de kans kreeg zich in talen en wetenschappen, in het bijzonder rechten en dichtkunst, te bekwamen, terwijl de arme Joost slechts ‘voor de nering’ werd opgeleid. Hier worden de broers dus antithetisch tegenover elkaar gezet met de bedoeling te accentueren vanuit welk een achterstand aan kennis en wetenschap de dichter zich heeft moeten opwerken. Ten slotte kan de biograaf nog min of meer uitvoerig aandacht schenken aan de geboorteplaats of streek; het laatste zien we bij voorbeeld in het Leven van Karel van Mander. Als deze zaken zijn behandeld komt de biograaf-verteller toe aan het leven van zijn held, te beginnen met diens jeugd. Veel accent krijgen zaken als scholing en educatie. Als een dichter vroeg blijk heeft gegeven van zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||
dichterlijke aanleg, wordt zulks vermeld en soms geïllustreerd met een anecdote. Is de dichter eenmaal volwassen en begonnen aan zijn dichterlijke carrière, dan overheerst dit gegeven verder het levensverhaal: het leven is een schrijversleven geworden. De biograaf onderbreekt het relaas van het schrijverschap af en toe voor het verhalen van zaken die meer het persoonlijk leven raken zoals huwelijk, geboorte van kinderen en sterfgevallen, maar hij besteedt daar relatief weinig aandacht aan. Datzelfde geldt voor het maatschappelijk functioneren van de dichter. Pas als de dood in zicht komt verdwijnt het schrijverschap weer naar de achtergrond. De biograaf-verteller staat min of meer uitvoerig stil bij het sterfbed, hij beschrijft de christelijke wijze waarop de dichter de dood aanvaardt en memoreert treffende uitspraken uit de mond van de stervende. Op deze wijze kan de biograaf ook het sterven van de dichter nog een exemplarische waarde geven. Bij de behandeling van het literaire oeuvre maakt de schrijver vaak gebruik van brieven of andere geschriften van derden, waarin een oordeel over een bepaald werk wordt gegeven. Dergelijke uitspraken komen meestal uit de pen van personen aan wier oordeel men groot gewicht hecht. Zo'n beroep op auctoritates behoort tot het vaste procédé in de biografie. De behandeling van het literaire oeuvre kan soms het karakter krijgen van een opsomming, maar ook leiden tot een min of meer uitvoerige descriptio van afzonderlijke werken. Met een beetje goede wil kan men hier een begin van literaire kritiek onderscheiden. De bespreking van het werk wordt overigens wel bepaald door de hiërarchie van de genres. Zowel in de schrijversbiografie als in het kunstenaarsleven wordt, naar het voorbeeld van Plutarchus, gebruik gemaakt van de treffende anecdote om bepaalde karaktertrekken of eigenschappen van de dichter of de schilder te demonstreren. In het algemeen echter gaat de schrijversbiograaf spaarzamer om met anecdotische gegevens dan de kunstenaarsbiograaf. De toon van het verhaal kan soms gemeenzaam zijn: de biografen hebben het over ‘onse dichter’, ‘onse Vondel’, in de biografie van Van Mander zelfs over ‘ons Kareltje’. Een enkele keer richt de biograaf-verteller zich rechtstreeks tot de lezer. In de karakterschets wordt het uiterlijk van de dichter beschreven en stilgestaan bij zijn karakter en eigenschappen. We vernemen met wie hij omgang had, welke dichters in heden en verleden hij waardeerde en meer van dergelijke zaken. Ook daarbij is alles erop gericht het beeld van de dichter positief te laten uitkomen, het ideaal van het leven als exemplum wordt niet uit het oog verloren. Negatieve karaktertrekken zullen we dan ook nauwelijks tegenkomen, hoewel er soms wel sprake kan zijn van een kritische ondertoon. We zien dat bijvoorbeeld bij Geeraardt Brandt als hij het over Vondels rooms-katholicisme heeft. Het slot van de biografie is meestal kort en staat vaak in het teken van de vereeuwigende fama: de biograaf wijst op de duurzaamheid van het oeuvre | |||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||
dat de tijd zal weerstaan en tot in lengte van dagen zal worden gelezen en nagevolgd waardoor de naam van de dichter niet zal teloorgaan. In veel gevallen wordt de biografie besloten met een grafschrift of een lijkdicht. Soms worden achter de biografie nog kleinere of grotere citaten afgedrukt van gezaghebbende dichters of andere publieke persoonlijkheden waarin deze hun oordeel geven over de dichter of diens werk. Ook kan het voorkomen dat een aantal brieven van of aan de dichter wordt opgenomen. Deze uiteenzetting kan het beeld oproepen van een nogal sjabloonachtig type teksten, die weinig belangwekkends hebben te bieden. Zij vertonen echter voldoende onderlinge verscheidenheid om een nadere studie waard te zijn. | |||||||||||||||||||||
2. Een biografie van Coornhert uit 1612In 1612 verschijnen bij Jaspar Tournay Ga naar eind12 te Gouda de Wercken Dirck Volckaerts Coornhert. Handelende van schriftuerlijcke ende veel leerlijcke saken, seer stichtelijck ende dienstigh voor alle liefhebbers der waarheyt. Ga naar eind13 De uitgave omvat twee delen in één band en is waarschijnlijk samengesteld door Cornelis Adriaenszoon Boomgaert Ga naar eind14, een jarenlange vriend van Coornhert en de beheerder van diens literaire nalatenschap (Bonger 1978, 392). Beide delen bevatten slechts godsdienstige en moraalfilosofische geschriften. De editie opent met een korte levensbeschrijving Het Leven van D.V. Coornhert. De auteur ervan is anoniem, maar Coornhertkenner Becker neemt op goede gronden aan dat de tekst van de hand van Boomgaert is, die ook de ‘Voor-reden aen den bescheyden Leser’ heeft geschreven (Becker 1925, 17-18). De biografie beslaat nauwelijks tweeneenhalve foliobladzijden. Er is door de drukker duidelijk naar gestreefd het Leven grafisch aantrekkelijk te presenteren: Onder een brede ornamentbalk van gestileerde bloemmotieven is de titel, in romein, gecentreerd gedrukt. De tekst van de levensbeschrijving, gedrukt in een gotische letter, doet zich voor als een gesloten blok zonder enige nadere indeling en opent met een zeven regels hoge versierde initiaal. Bij de laatste acht regels van de tekst lopen de zijkanten van het tekstblok schuin naar het midden van de pagina om uit te komen op het bekende grafschrift dat Hendrik Laurensz. Spiegel voor zijn vriend Coornhert dichtte. Tegenover de eerste foliopagina van het levensverhaal is een gravure met een portret van Coornhert afgedrukt. Het levensverhaal bestaat uit een zeer compacte, maar goed geschreven tekst waarin geen feit te veel staat. De biografie begint niet met de later gebruikelijke inleiding, maar de auteur valt met de deur in huis: Dirck Volckertsz. Coornhert is inden jare 1522. tot Amsterdam gheboren van ouden goeden borgherlijcken gheslachte: (Coornhert 1612, fol. * ijr) | |||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||
Na deze mededeling blijft de schrijver stilstaan bij de vader, van wie hij vertelt dat deze een lakenkoopman was die zich in de bloei van zijn leven uit de zaken terugtrok met de motivering dat hij rijk genoeg was en geen nieuwe rijkdommen meer begeerde. Toen zijn vrouw het met het oog op de toekomst van de kinderen niet eens was met dit besluit, betoogde hij dat hij genoeg bezat om eerlijk te kunnen leven en zijn kinderen, ‘so sy haar tot deuchden wilden begheven’ vooruit te helpen. Hij voegde er aan toe Dat hy oock liever hadde datse waren eerlijcke ende naarstighe winners dan ledige ende schandelijcke verteerders, ende datter eenen tijdt van ghenoeghen behoorde te wesen by den sterflijcken mensche. (Coornhert 1612, fol. * ijr) Coornherts moeder, vernemen we, bleef het evenwel oneens met haar echtgenoot en zette de zaken alleen voort zonder dat haar man zich er verder mee bemoeide. In hoeverre dit verhaal waar is weten we niet, maar we mogen aannemen dat het met de werkelijkheid overeenstemt, want de betrouwbaarheid van de verhaalde feiten in Coornherts levensverhaal is in het algemeen bijzonder groot (Becker, 1925, 16). Het lijkt mij dan ook niet onwaarschijnlijk dat Boomgaert het verhaal zelf van zijn vriend heeft vernomen. De schrijver heeft er echter wel meteen mee gedemonstreerd tegen welke morele achtergrond Dirck Coornhert is opgegroeid. We kunnen ons daarbij afvragen of het besluit van zijn vader de instemming heeft gehad van zijn zoon Dirck. Immers in 1580 zal deze in zijn dialoog De Coopman de vraag opwerpen of een koopman die genoeg aan rijkdommen heeft vergaard oock eenichsins ledich [sal] moghen zyn ende die neringhe verlaten, om dat hij ghenoech hebbende geen winst en begeert? (Coornhert 1969, 17) Uit de uitvoerige argumentatie naar aanleiding van deze vraag valt af te leiden dat Coornhert een dergelijk standpunt afwijst. Hij vindt dat een koopman in zo'n geval niet moet stoppen met handel te drijven maar doorgaan ten bate van de gemeenschap (Coornhert 1969, 17-18). Een evident andere opvatting dus dan zijn vader had. Teruggekeerd naar Het Leven zien we dat Boomgaert vervolgens stil staat bij de andere leden van het ouderlijk gezin: Dirck is de jongste van vijf kinderen. Zijn twee oudere broers waren later aanzienlijke Amsterdamse burgers die beiden balling ‘om des vryheydts voorstandt’ zijn geweest. Zijn twee zusters trouwden met Amsterdamse kooplieden. Het feit dat de beide broers in ballingschap zijn geweest maakt de lezer duidelijk dat Coornhert uit een familie kwam waarin men bereid was offers te brengen voor de zaak van de vrijheid. Dat was in 1612 ongetwijfeld een belangrijk gegeven omdat het wees op een goede vaderlandse gezindheid. Nu de familiale achtergrond voldoende is belicht, richt de biograaf zich op Dirck Coornhert zelf. Diens leven wordt verder chronologisch verteld, waarbij | |||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||
opvalt dat slechts enkele gebeurtenissen worden gedateerd, zodat vaak onduidelijk is wanneer iets heeft plaatsgevonden of hoeveel tijd er is verlopen tussen twee feiten. De auteur gaat met grote sprongen door het leven van Coornhert. We vernemen dat deze in zijn jeugd ‘naar ghewoonte deses Landts om wat te besoecken’ een Grand Tour maakte naar Spanje en Portugal. Thuis gekomen trad hij op zeer jonge leeftijd in het huwelijk met de onbemiddelde Neeltgen Symons Dr., blijkbaar tegen de zin van zijn moeder die net weduwe was geworden, en in strijd met de bepalingen in zijn vaders testament. Het gevolg was dat hij werd onterfd. Ga naar eind15 Aangezien hij een broodwinning moest hebben voor zijn jonge gezin, trad hij als ‘Hof-meester’ op kasteel Batestein in dienst van Reynout van Brederode Ga naar eind16 bij wie hij ‘wel ghesien ende bemint was’. Maar omdat ‘sijn sinnen nyet tot het Hof streckende’ waren, kreeg hij daar spoedig genoeg van en verliet hij de grafelijke dienst in goede verstandhouding met zijn adellijke werkgever, die later ‘noch dickwils in verscheyden sijne saken’ gebruik van hem zou maken. Coornhert vestigde zich in Haarlem om daar zijn kost te verdienen met ‘het plaat-snijden int coper, ende oock etsen’. De lezer zal zich afvragen waar hij deze vaardigheid had opgedaan, maar de auteur licht ons daar niet over in. We stuiten daarbij op het feit dat één van de belangrijkste elementen in de kunstenaars- en schrijversbiografie, de beschrijving van de opvoeding en scholing van de held, door de biograaf buiten beschouwing is gelaten. Was Boomgaert daarvan niet op de hoogte - dat lijkt me niet erg waarschijnlijk - of vond hij het in verband met zijn intenties, niet belangrijk? Wel vernemen we dat Coornherts vermogen tot inventio en zijn kunstvaardigheid zodanig toenamen, dat hij een redelijk bestaan kon opbouwen. Ga naar eind17 Dat hoeft ook niet te verbazen, want hij ‘is een man geweest van een groot ende cloeck verstandt ende begrip’. Zo iemand, met zoveel talent, moet zich de grafische technieken gemakkelijk eigen hebben kunnen maken, zeker omdat de ontwerpers gedetailleerde tekeningen leverden die ‘de graveur via het systeem van “doorgriffelen” heel nauwkeurig op de koperplaat kon overbrengen’ (Veldman 1989, 117). Als Coornhert de dertig al is gepasseerd, werpt hij zich op de studie van het Latijn. De reden daarvan is dat hy in eenige poincten der religie ongerust zijnde, ende sijn gemoedt niet connende vernoegen, meende dat hy inde boecken van Augustijn of andere Patres (die int Latijn alleen geschreven hebben) soude connen onderrichtinghe ende ghenoeghen vinden. (Coornhert 1612, fol. * ijr) De biograaf legt de nadruk op de theologische motivatie van Coornhert om zich het Latijn eigen te maken. Hij is een snelle leerling, want binnen de kortst mogelijke tijd vertaalt hij klassieke moraalfilosofische geschriften van Cicero, Seneca en Boëthius en andere teksten; deze vertalingen zijn volgens Boomgaert merendeels ongedrukt gebleven. Blijkbaar acht de auteur nu het moment gekomen | |||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||
om de lezer te laten weten hoe begaafd Dirck Coornhert was en welke kennis en vaardigheden hij in zijn jeugd had opgedaan: In sijne jonckheydt heeft hy hem oock geoeffent inde Musijcke ende int Rijmen, hy conde seer meesterlijck spelen op de duytsche Fluyte, oock op de Luyte ende Clavecimbal: van schermen is hy meester gheweest, ende van alle eerlijcke loflijcke ende gheoorlofde consten ende oeffeninghen heeft hy eenigh verstandt ghehadt. (Coornhert 1612, fol. * ijr) De dichter blijkt dus niet alleen literair en muzikaal geschoold te zijn geweest, maar ook de edele sport van het schermen te hebben beoefend. Het ziet er naar uit dat zijn ouders hem een opvoeding en opleiding hebben gegeven waarbij zowel aandacht bestond voor de oefening van de geest als voor de training van het lichaam. Overigens doet zich hier nog wel een probleem voor, want tot hoever strekt de ‘jonckheidt’ zich uit? Men kan zich namelijk ook voorstellen dat Coornhert zich de kunst van het schermen, een sport die toch typisch bij het ‘hofleven’ hoort, eerst eigen heeft gemaakt tijdens zijn verblijf als ‘hofmeester’ op Batestein. De biograaf vertelt nu ook iets meer over de persoon Coornhert: tijdens maaltijden was hij een briljant causeur - een gave die hem ongetwijfeld tijdens zijn verblijf aan het grafelijk hof in Vianen te stade is gekomen - die in zijn tafelredes zowel lering als vermaak bood, maar matig was met eten en drinken. Ook wordt het feit geaccentueerd dat de schrijver uiterst economisch met zijn tijd omsprong: hy was een vyandt van ledigheydt, sijn ghewoonte was meest s'avondts ten thien uren slapen te gaan, ende wederom smorghens te vier uren op te staan, segghende dat ses uren te slapen meer dan ghenoegh was, ende datmen deur t'langhe slapen het leven vercorte, ende met vroegh opstaan ende waken het corte leven verlengde: [...] hy hieldt den tijdt voor eenen costelijcken schat, ende en versuymde deselve nyet onnuttelijck: (Coornhert 1612, fol. * ijr) We vernemen ook het een en ander over zijn literaire activiteiten, want hij heeft veel ‘fraeye ende constighe rijmeryen, Comedien, Refereynen ende liedekens’ gemaakt, waarvan het merendeel net als van de vertalingen, volgens de biograaf, ongedrukt is gebleven. Hij was een liefhebber van de Nederlandse taal en een purist. Tot devies had hij de zinspreuk ‘Verkiesen doet verliesen’. Ga naar eind18 Dan richt de auteur de lens op de maatschappelijke carrière van Coornhert en hij verhaalt hoe deze van zijn pen ging leven, hoewel ‘hy daar in nyet gheoeffent en was.’ Ga naar eind19 In 1561 werd hij notaris, in januari 1562 secretaris van de stad Haarlem en in maart 1564 secretaris van de burgemeesters van die stad. Door op te merken dat Coornhert niet was opgeleid voor deze functies, accentueert de biograaf nog eens extra diens bijzondere begaafdheid. In zijn nieuwe functie werd hij betrokken bij de politieke ontwikkelingen in Holland | |||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||
‘in welcke bedieninghe hy veele moeyten ghehadt heeft’. In de jaren 1565 en 1566 heeft hij verscheiden malen contact gehad met Willem van Oranje, de stadhouder van Holland. Omdat ‘inde selve jaren de troublen inde Nederlanden begonsten op te staan’ onderhield hij ook nauwe betrekkingen met Hendrick van Brederode ‘tot voorstandt van s'Landts vryheyt’. Deze, een zoon van Coornherts vroegere werkgever Reynout en bekend geworden als ‘de grote Geus’, was, volgens Boomgaert, een van de aanbieders van ‘de Requeste in April 1566’ aan de landvoogdes in Brussel. Ga naar eind20 De lezer weet nu dat Coornhert al vroeg contacten heeft gehad met Willem van Oranje en dat hij zich vanaf het begin van de onrust in de Nederlanden heeft ingezet voor de zaak van de vrijheid. Deze politieke activiteiten bleken niet ongevaarlijk te zijn, want hij werd, in strijd met de privileges van de stad Haarlem, gearresteerd en in Den Haag gevangen gezet. Ga naar eind21 Zijn leven liep zodanig gevaar dat zijn vrouw van sijn uytcomste wanhopende, inde huysen daar de pest was de arme luyden ginck dienen in haer sieckte, op hope vande pest te crijghen, ende by haar man comende, ghesamentlijck daar van te sterven, t'welck Coornhart ghewaar werdende, haar ernstelijck berispt ende verboden heeft, willende datse met hem de uytcomste van God soude verwachten. (Coornhert 1612, fol. * ijv) Deze anecdote demonstreert de gemoedsrust en het godsvertrouwen van Coornhert die contrasteren met de wanhoop van zijn vrouw, die leidde tot onberaden handelingen. Het verhaaltje is ook een illustratie van de toenmalige opvattingen over de geestkracht van mannen en vrouwen: hij moedig en standvastig, zij wanhopig en onbestendig. Ga naar eind22 Boomgaert geeft nog een ander exempel van Coornherts onverstoorbaarheid en zijn ongebroken geestkracht in de gevangenis. Dankzij zijn goede verstandhouding met de Procureur Generaal heeft hij vercreghen dat hy tot sijn oeffeninghe mocht hebben, penne, inckt ende papier, ende heeft aldaar in gheschrifte ende rijme ghemaeckt de Comedie van Lief ende Leedt, het Lof der ghevanckenis, seker discours dat hy noemt Compas der rusten, ende eenighe andere stichtelijcke tractaten, oock liedekens ende refereynen. (Coornhert 1612, fol. * ijv) Uiteindelijk weet hij zich tijdens de behandeling van zijn zaak zo goed te verdedigen dat hij voorlopig uit de gevangenis wordt ontslagen en Den Haag krijgt aangewezen als verblijfplaats voor de verdere duur van zijn proces. Ga naar eind23 Hij wordt echter al spoedig gewaarschuwd dat uit Brussel het bevel is gekomen dat hij weer in hechtenis moet worden genomen. Hierop verlaat hij in 't geheim Den Haag en begeeft zich in ballingschap in het land van Kleef ‘alwaar hy sijn cost met plaatsnijden voor hem ende sijn huysghesin heeft moeten winnen’. Ga naar eind24 Als in 1572 de opstand tegen de tirannie van Alva in Holland succes lijkt te hebben, keert hij terug en wordt benoemd tot secretaris van de Staten van | |||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||
Holland. Ga naar eind25 Hij zal deze functie maar kort uitoefenen, want met zijn onderzoek - in opdracht van de Staten - naar de wandaden van de troepen van Lumey op het Hollandse platteland en door sijn openhertighe oprechtigheydt sich een voorstander van s'Landts middelen, ende teghen de moetwilligheydt van des Graven van Lume [sic] soldaten stellende, (Coornhert 1612, fol. * ijv) haalt hij zich de haat van Lumey en zijn officieren, ‘die doen ter tijdt veele authoriteyt hadden’, op de hals en weer is zijn leven in gevaar. Hij voelt er niets voor een martelaar te worden en gaat opnieuw in ballingschap naar Duitsland, terwijl hij Willem van Oranje en de Staten van Holland op de hoogte stelt van de oorzaak van zijn vertrek. Enkele jaren later, als de toestand in Holland onder controle is, keert hij terug en vestigt zich weer in Haarlem om als notaris ‘in stilheyt’ in zijn bestaan te voorzien; hij ambieert geen publieke functies meer. Die rust is echter maar schijn want al spoedig zal hij zich als polemist doen gelden. Door ‘eenighe te hevighe ende precise yveraars in Schriftuerlijcke twisten gherakende’, publiceert hij niet alleen een aantal theologische geschriften, maar disputeert ook, met toestemming van Willem van Oranje en de Staten van Holland, in het openbaar in de Academie te Leiden en op het Hof in Den Haag ‘seer vrymoedelijck’ met de gereformeerde predikanten over religieuze kwesties. Het debat in Den Haag ging over de Heidelbergse catechismus, ‘die in veel Kercken hier te Lande doen ter tijdt gheleert ende gepredickt werde, als oft Evangeli ware’. Coornhert had deze disputatie als het ware uitgelokt met de publicatie in 1582 van Dolingen des Catechismi Ga naar eind26, waarin hij zijn bezwaren tegen deze nieuwe calvinistische catechismus uiteenzette, daar ‘in doende dat een Christen gheoorloft ende schuldigh is te doen int berispen vande dolinghen diemen inde Kercke siet cruypen’. Het gevolg hiervan was dat hij hier om op de Predick-stoelen ende over al gheblameert [gelaakt] ende seer ghecalumnieert [belasterd] gheworden [is]: waar deur den haat van veelen teghens hem verweckt is: ende daar over als andere heeft moeten lijden. Doch heeft hem in alle sulcx seer cloeckmoedigh, wel versekert ende gherust ghetoont, ende is oock stantvastelijck daar by ghebleven. (Coornhert 1612, fol. * ijv) Blijkbaar riep hij zoveel vijandschap over zich af, dat hij moest verhuizen naar een stad waar de overheid zich niet al te sterk met godsdienstige kwesties bemoeide. Omdat de magistraat van Gouda zich in dit opzicht onpartijdig opstelde, vestigde hij zich tenslotte in deze stad. Ook hier bleef hij publiceren ‘bysonderlijck tegen de verdoemelijcke Predestinatie ende Erfsonde’, en tegen de opvattingen van Justus Lipsius inzake het doden van ketters. | |||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||
Bijzondere aandacht wijdt Boomgaert aan de dood van Coornhert. Tijdens het vertalen van Erasmus' Parafrases uit het Latijn Ga naar eind27 werd hij ziek en na een ziekbed dat hij ‘seer gheduldigh’ doorstond, stierf hij op 29 october 1590 ‘met goet ende volcomen verstandt ende vast betrouwen op God’. Aangezien er echter door ‘eenighe nijdighe menschen, hem partijdigh zijnde’ allerlei geruchten werden rondgestrooid ‘dat hy seer ongheduldigh in sijn sieckte was gheweest’, liet de dochter van zijn zuster, die hem verpleegd had, een rapport opmaken door ‘Mr.Baudewijn Ronse Doctor inde Medecijnen, die over hem hadde ghegaan, mitsgaders noch acht andere eerlijcke personen, mannen ende vrouwen’ die hem dagelijks hadden bezocht. Zij rapporteerden dat hy in sijn sieckte seer gheduldigh, stil, ende zedigh gheweest is, met een vast betrouwen op Godt, sprekende seer verstandighe ende stichtighe redenen, daar sy af verwondert waren. (Coornhert 1612, fol. * iijr) De getuigen verklaarden ‘weynigh ghesien te hebben soodanighe goede ghesteltenisse in een mensche die de ure sijns stervens soo naar ghecomen was.’ Een van hen, Cornelis Willemsz, notaris en secretaris van de weeskamer, verhaalde hoe hij op 27 oktober, twee dagen voor diens dood, bij Coornhert op bezoek ging en hem aangekleed vond zitten aan het voeteneinde van zijn ‘koets-beddeken’. De zieke schrijver zei hem met grote nadruk: Ick hebbe van God een ziele ontfanghen, die behoort hem toe, indien ick die besitte als mijn eyghen, so doe ick qualijck: maar besitte ick die als Godes, soo doe ick recht, t'is sijn eyghendom, hy mach die verwerpen oft behouden soo het hem ghelieft, ick heb gheen claghen: maar God is goet, hy doet nyet dan goet, ende en sal mitsdien sijn goet schepsel nyet bederven. (Coornhert 1612, fol. * iijr) Boomgaert maakt de balans op: Coornherts leven, zijn ziekbed en zijn dood, zijn woorden en zijn werken zijn ‘seer clare teeckenen van een waar gheloof in Christum, als mede van oprechte Godsaligheyt’. Hij is in Gouda begraven, op zijn grafsteen leest men het bekende grafdicht van Spiegel:
Deze analyse van de tekst maakt duidelijk dat Boomgaert met heel grote stappen door het leven van Coornhert gaat en feiten en gebeurtenissen zodanig selecteert dat hij zijn ideaal beeld kan geven van de bewonderde schrijver en polemist. Ongetwijfeld is Boomgaert, die een groot aantal jaren bevriend is geweest met Coornhert, op de hoogte geweest van veel meer bijzonderheden | |||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||
uit diens leven; hij vindt het echter niet nodig deze in zijn biografie op te nemen. Zelfs de dood van Coornherts vrouw in 1584 vermeldt hij niet. De vraag is nu welk beeld hij zijn lezers biedt. In de eerste plaats maakt de biograaf duidelijk dat Coornhert van goede Hollandse afkomst is uit een Amsterdamse koopmansfamilie waar de zaak van de vrijheid hoog in het vaandel stond, want niet alleen Coornhert zelf, maar ook zijn broers hebben hun offers voor de vrijheid van het land gebracht. Met het exempel van de vader en diens motivatie om uit zijn koophandel te treden weet hij duidelijk te maken met welke ethische opvattingen over koopmanschap Coornhert in zijn jeugd werd geconfronteerd. Voorts demonstreert Boomgaert dat de schrijver bijzonder rijk begaafd was: hij maakte zich het Latijn zeer snel zo goed eigen dat hij in staat was klassieke auteurs te vertalen; hij beheerste, zonder daarvoor te zijn opgeleid, binnen korte tijd het ambt van notaris; hij was in staat zijn gezin te onderhouden dankzij zijn grote grafische vaardigheden. Ook accentueert de biograaf Coornherts politieke betrouwbaarheid. Deze blijkt uit het feit dat hij, als secretaris van de Haarlemse burgemeesters, op vertrouwelijke politieke missies werd gestuurd en betrekkingen onderhield met Hendrik van Brederode en Willem van Oranje, de leider van de opstand. Boomgaert maakt duidelijk dat aan Coornherts patriottisme niet kan worden getwijfeld; wat zijn tegenstanders hem ook in de schoenen mogen schuiven, de feiten laten zien dat hij aan de goede kant heeft gestaan. Zijn grote verdiensten voor de vaderlandse zaak vallen niet te ontkennen. Impliciet legt Boomgaert het accent op een aantal karaktereigenschappen van Coornhert: eigenzinnigheid: hij zet, tegen de wil van zijn moeder en de bepalingen in zijn vaders testament, zijn huwelijk door en gaat vervolgens in zijn eigen levensonderhoud voorzien; onverschrokkenheid: in de gevangenis gaat hij onverstoorbaar door met zijn literaire werk, vervalt niet tot wanhoop en weet zich tijdens zijn proces uitstekend te verdedigen; vrijmoedigheid: frank en vrij zal hij de theologische opvattingen, die hij in zijn polemische geschriften formuleert, in het openbaar verdedigen tegen hem vijandig gezinde, calvinistische predikanten; voorzichtigheid: hij is niet bereid zijn leven in de waagschaal te stellen door zich bloot te stellen aan de wraak van de soldaten van Lumey, maar gaat dan liever tijdelijk in ballingschap. Daarnaast doemt uit de biografie als zodanig een beeld op van Coornherts standvastigheid in alle omstandigheden. Boomgaert weet vooral duidelijk te maken dat Coornhert een strijder is geweest voor tolerantie en geestelijke vrijheid en een tegenstander van elke vorm van gewetensdwang. Zodra deze zaken bedreigd worden, of het nu is door calvinistische predikanten, de Heidelbergse catechismus, door Justus Lipsius of Theodorus Beza, dan polemiseert hij in woord en geschrift. Tenslotte laat hij zien dat Coornhert in volle gemoedsrust als een goed christen is gestorven. Hij heeft geen onrustig sterfbed gehad en zijn opvat- | |||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||
tingen niet herroepen. Hij gaf zich in vol vertrouwen aan God over. De opgenomen getuigenverklaringen maken elke twijfel daaraan onmogelijk. Zo ziet Boomgaert kans om in tweeëneenhalve pagina een overtuigend en consistent portret te schetsen van Coornhert als christen, als patriot en als strijder voor staatkundige en geestelijke vrijheid. De lezer van de fraai vormgegeven biografie moet wel nieuwsgierig worden naar het werk van zo'n indrukwekkend man. En daarmee beantwoordt Het Leven van D.V. Coornhert aan zijn doel: een smaakverwekkende inleiding te zijn op het werk van deze strijder voor geestelijke en staatkundige tolerantie. | |||||||||||||||||||||
3. Een biografie van Coornhert uit 1633.Eenentwintig jaar later, in 1633, verschenen bij de Amsterdamse doopsgezinde boekdrukker Iacob Aertz. Colom Ga naar eind28 Dieryck Volckertsz. Coornherts Wercken. waer van eenige noyt voor desen gedruct zyn. Ga naar eind29 Het is een uitgave in drie delen, veel vollediger dan de editie van 1612, maar wel bijzonder slordig verzorgd (Bonger 1978, 393). Colom heeft ook het literaire werk opgenomen, waaronder het Lied-Boeck. De uitgave op dat tijdstip van Coornherts werken in zo'n monumentale editie was een bewijs van het veranderde politieke en godsdienstige klimaat in Amsterdam. Ga naar eind30 Want al was Coornhert dan in de ogen van de invloedrijke predikanten van de publieke kerk niet alleen een aartsketter, maar ook de voedsterheer van de remonstranten (Bonger 1978, 390), de dominees waren niet langer bij machte een uitgave van zijn werken tegen te houden. De contra-remonstranten hadden in Amsterdam geen grote politieke invloed meer en daarvan heeft Colom kunnen profiteren. Het eerste deel van de Wercken wordt ingeleid met een levensbeschrijving van elf foliobladzijden, over twee kolommen gedrukt: Het leven van D.V. Coornhart gevolgd door ‘Eenighe loffelijcke ghetuyghenissen van Dierick Volkaersen Coornhart Amsterdammer, een Licht van sijnen tijd’ uit de pennen van o.a. Pontanus, Lipsius, Spiegel en Hugo de Groot. Evenals bij de levensbeschrijving van 1612 is de biograaf anoniem. Reeds bij eerste lezing blijkt echter dat we te maken hebben met de aan Boomgaert toegeschreven biografie van 1612, zij het dat deze aanzienlijk is uitgebreid, waarschijnlijk door boekdrukker-uitgever Colom zelf, die gebruik heeft gemaakt van stukken uit Coornherts nalatenschap die in het bezit waren van Boomgaert, toen deze in 1626 stierf (Becker 1925, 16-18). Colom heeft kans gezien de nieuwe tekstgedeelten tamelijk soepel in de bestaande levensbeschrijving te integreren. Een lezer die dit Leven voor het eerst onder ogen krijgt, zal niet onmiddellijk vermoeden dat daaronder al een oudere biografie schuilgaat; het zal hem hoogstens opvallen dat sommige stukken tekst verschillen in stijl en toon. De stijl van Boomgaert is compact en pregnant, die van Colom wijdlopig en veel slapper. Coloms omhaal van woor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||
den mist dan ook de zeggingskracht van Boomgaerts gedrongen stijl. Bovendien is de toon van Colom vaak agressiever. De belangrijkste uitbreidingen worden gevormd doordat Colom een aantal officiële stukken van Coornherts hand in het Leven heeft opgenomen zoals een ‘Waerschouwinghe aenden Prins’ uit 1570, een ‘Memorie’ uit juli 1572 en een brief van 5 mei 1674 met een bijgevoegd Discours onder verbeteringhe, een voorstel voor een gezantschap naar de keizer, de keurvorsten en de Duitse rijkssteden om de legitimiteit van de Hollandse opstand uiteen te zetten en hun bemiddeling in te roepen. Ook drukt hij het Request aen sijne Princelijke Excellentie uit 1584 af, dat Coornhert schreef na afloop van de voor hem onbevredigend verlopen disputatie in Den Haag over de Heidelbergse catechismus met de gereformeerde theoloog en hoogleraar Adriaen Saravia. Coornhert verzoekt Oranje daarin om de voortzetting van het debat te willen bevorderen en om zijn invloed aan te willen wenden om het verbod van de Staten van Holland aan hem om boeken te publiceren ‘op 't stuck van religie’ op te heffen (Bonger 1978, 118). Het publiceren van deze stukken heeft mijns inziens vooral tot doel om de nauwe contacten tussen Coornhert en Willem van Oranje nog sterker te benadrukken, waardoor Coornherts betekenis voor Oranje en voor de zaak van de opstand nog meer reliëf krijgt. Dat blijkt al uit de manier waarop de ‘waerschouwinghe aenden Prins’ wordt ingeleid: Alsoo men Coppen [opschriften] uyt Coornherts beschreven memorien vindt, daer in men vint hoe hy van Prins Wilm d'Orangie tot, ende in, syne dienst versocht ende ghebruyckt is gheweest, oock noch uytlandich zijnde, ende hoe sorchvuldich hy der Nederlanden Hoocheydt ende des Oorloghs verlossingh beharticht heeft, eerstelijck blijckende uyt waerschouwinghe aenden Prins [...]. (Coornhert 1633, fol. 1v) Coornherts patriottisme wordt nogmaals geaccentueerd als het reeds genoemde ‘Discours onder verbeteringhe’ aan de orde wordt gesteld: Anno 1574. Coornhert willigh ballingh zijnde, vindtmen synen Patriotschen voorslagh om al de groote Potentaten inde Christenheydt te doen gheloven dat de kantingh [verzet] der Geunieerde Provincien teghen den Coningh van Spangien ende Duc d'Alba gheen rebellie, noch uyt Heeromnes [gepeupel] beeldtstorminghe ontstondt, maer uyt Suveraine macht tot scherm der landen Hoogheydt, rechten, ende Conscientie vryheydt. (Coornhert 1633, fol. 2r) De nieuwe biograaf Colom voegt bovendien nog verschillende aantekeningen en commentaren in de marge toe, die een nog grotere daadwerkelijke betrokkenheid van Coornhert bij de opstand en invloed op de gang van zaken suggereren dan deze al had. Zo veronderstelt Colom dat Coornhert misschien wel aan Hendrick van Brederode heeft geadviseerd om in 1566 zelf het smeekschrift der edelen aan de hertogin van Parma aan te bieden. Ook gaat hij | |||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||
ervan uit dat het Discours onder verbeteringhe rechtstreeks heeft geleid tot de vredesonderhandelingen van 1579 in Keulen. Becker en anderen hebben een aantal van deze ‘marginale’ suggesties naar het rijk der fabelen verwezen (Becker 1925, 15-16). Het staat voor Colom dan ook als een paal boven water dat Coornherts intelligentie en zijn betrouwbaarheid ertoe hebben geleid dat de Prins hem heeft aanbevolen voor de post van secretaris van de Staten van Holland: Deses Korenherts versmitste [schrandere] hersenen, ende onfaylbare ghetrouwicheydt heeft Prins Wilm, buyten alle twijffel, erkent ende de Staten van Hollandt gherecommandeert, eer hy tot sulcken eerlijcken als vertrouden staet van der H.H. Staten van Hollandts Secretarius te worden, ghecomen is. (Coornhert 1633, fol. 1v) Op deze wijze wordt met nog meer nadruk dan in de eerdere biografie van Boomgaert beklemtoond welk een belangrijke positie Coornhert, ‘desen dapperen voorstander van Waerheydt ende Vryheydt’ in de strijd om de vrijheid heeft gehad en dat hij daarbij hij het volle vertrouwen genoot van de leider van de opstand, Willem van Oranje. Waar Colom naar toe wil, wordt echter pas duidelijk als hij, naar aanleiding van de disputaties over de Heidelbergse catechismus, Coornherts theologische opvattingen aan de orde stelt, die haaks staan op die van de calvinisten. Hij neemt aan - blijkbaar durft hij het niet met absolute zekerheid te stellen - dat Coornhert ook in dit opzicht de bescherming genoot van Willem van Oranje omdat hun beider opvattingen inzake kerkelijke politiek en de verhouding tussen kerk en staat overeenkwamen: Soo is oock wel te gheloven dat Coornhert, als een vande schranderste verstanden syns tijts, van Prins Wilm doorgaens, tot des ghemenen Landts beste, de handt boven 't Hooft is ghehouden gheweest, om alsoo de Roomsche, Lutherse, ende Calvinische Politycken tot een wel bedaerde humeur ende claer onderscheydt tusschen 't Politicq ende Kerckelick, door syn Schriften te beweghen [...]. (Coornhert 1633, 4v) Colom moet echter constateren dat Coornherts ideeën geen weerklank opriepen, maar uitliepen op heftige bestrijding van de kant van de calvinistische predikanten. En dan zien we het karakter van de biografie veranderen. Coloms beschrijving loopt uit op een felle aanval op de onverdraagzaamheid en de gewetensdwang van de calvinisten met hun ‘verdoemelijcke Predestinatie ende Erf-sonde’. De levensbeschrijving verandert als het ware in een actueel politiek pamflet met een sterk polemisch karakter waarbij het gaat om de tegenstellingen tussen remonstranten en contra-remonstranten anno 1633. Voor de remonstranten is Coornhert, aldus Colom, het lichtende voorbeeld, want men moet constateren | |||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||
dat niemandt teghen den Conscientie-dwangh ende voor de alghemene Vryheyt der Landen, midtsgaders tot weringh van Kercken-scheuringh heylsamer, heftigher ofte deftigher [verstandiger], met waerheydts macht in die tyden gheschreven heeft [...] als Coornhert, zijnde syne Insichten in desen 't eenighe middel om de gheheele Christenrijcksche Politique ende Kerckelijcke regheringhe in rust ende vrede te brenghen. Want het hooft-stuck der Christelijcker Religie is Vrede ende Eenicheydt, ende ten is niet wel moghelijck dat die blyven, ten sy men soo weynich poincten bepale alsmen can, ende in vele dinghen 't oordeel Vry late [...] (Coornhert 1633, fol. 4r) Als Colom dit schrijft, heeft hij al een directe verbinding gelegd tussen Coornherts opvattingen en die van de remonstranten. Hij vertelt namelijk dat Jacobus Arminius, ‘een vande edelste verstanden onder de Theologanten’, indertijd in opdracht van zijn kerkeraad Coornherts geschriften moest onderzoeken op hun theologische dwalingen om die vervolgens te weerleggen. Arminius verklaarde echter dat hy Coornherts argumenten bundigher [juister] vondt dan dat de selve lichtelijck met Schriftuerelijcke argumenten souden connen van hem oft andre wederleyt worden. (Coornhert 1633, 4v) De biograaf suggereert vervolgens dat het niet onmogelijk is dat deze studie van Coornherts geschriften Arminius ‘d'eerste oorsaeck van nadencken ghegeven heeft in die materie’. Ga naar eind31 Het ijveren van Coornhert, die elke dwang afwees, vrijheid van godsdienst voorstond en al vroegtijdig heeft gewezen op het gevaar van de calvinistische scherpslijperij heeft er, aldus Colom, toe geleid dat de beste Politici ende ghetrouste voorstanders des Vaderlandts in Hollandt minder als in eenighe andre Provincien tot Religions dwangh verstaen [besluiten], hoe seer oock d'onrustighe Predicanten, haer daer toe poghen aen te hitsen. (Coornhert 1633, fol. 5r) Veel ervaren politieke gezagsdragers in Holland beschouwen het calvinistische drijven dan ook als niet minder - en hier begint de auteur te schelden - dan een Pestelentiael vergift in 's Landts welvaren, ende voor de Conscientie den oprechten waerheyts moordt priem. (Coornhert 1633, fol. 5r) Colom betoogt dat in de tijd van Leicester fanatieke calvinisten hebben geprobeerd een grote invloed in de gewestelijke en stedelijke regeringen te krijgen en hij citeert een scherpe terechtwijzing van Oldenbarnevelt uit 1587 aan afgevaardigden van de Noord- en Zuidhollandse synode die hun bezorgdheid kwamen uitspreken over de vijandige politiek van de Staten van Holland tegenover Leicester. Daarnaast neemt hij een ‘onaangenaam schriftelijk antwoord’ (Den Tex 1960, 398) aan de heren predikanten over deze zaak, dat van de kant van Oldenbarnevelt en de Staten van Holland kwam, in zijn geheel op; het | |||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||
duikt als een soort corpus alienum in Coornherts levensverhaal op. Hier is de biograaf heel duidelijk op de eigentijdse polemische toer, want de genoemde kwestie heeft niets met het leven van Coornhert te maken al heeft de zaak zich wel afgespeeld tijdens diens leven. Colom herinnert vervolgens aan verschillende botsingen tussen stedelijke of gewestelijke magistraten en calvinistische predikanten, waarbij de laatsten zich te buiten gingen aan ‘vuyl Smoutighe Predicatien ende Invectiven [...] teghen de Magistraten’ (Coornhert 1633, fol. 5v), een actuele verwijzing naar de opruiende preken van de, dankzij Vondels hekelpen, negatief bekend gebleven dominee Adriaen Smout in Amsterdam. Ga naar eind32 Colom komt tot de conclusie dat het voor ditmael ghenoech [sal] zijn uyt alle de voorghestelde tijdtmonsterkens te betoonen dat Coornharts haters hem tot gheen valsch Propheet hebben willen maecken, hy voorsegghende aen syn Lieve Vaderlandt 't onheyl van Conscientie-dwangh te schuylen onder de Calvinische Leere [...]. (Coornhert 1633, fol. 5v) De biograaf meent dat er dan ook alle reden is om God te danken dat hij ‘dese Landen’ een man als Dirck Volkertszoon heeft geschonken, die in zijn belangrijke boeken en geschriften ‘sonder schroom, met de onbeschroomde waerheyt voor de ware vryheydt van syne vrye Vaderlandt ende bedwonghen Conscientien’ pleitte. Hij leefde tussen de ‘twist-suchtighe roock-maeckers’ en werkte in een tijd ‘doen alle man meende dat hy als eenen versuften fantast raes-kalde’ (Coornhert 1633, fol. 6r), omdat het onwaarschijnlijk leek dat de calvinisten, die zelf zoveel geleden hadden om hun overtuiging, zelf ooit gewetensdwang zouden toepassen. Colom legt uit waarom hij Coornherts theologische standpunten zo heeft geaccentueerd: So zijn dese dingen dan, tot waerschou vande nasaten, ter eeuwiger memorie des memorabelen mans in 't verhael syns levens ten thoon ghesteldt. Niet min ist selve oock insonderheyt dienstigh tot Amsterdamsche pronck, hy een welgheboren Amsterdammer zijnde. (Coornhert 1633, fol. 6r) Amsterdam mag er, volgens Colom, trots op zijn dat Coornhert in die stad geboren is. Omgekeerd, denkt hij, zou Coornhert nu, als echte Amsterdammer, bijzonder verheugd zijn geweest over de ontwikkelingen in Amsterdam, waardoor het ‘alder ghevaerlijckste onheyl op't aldergheluckighst in eenen gewensten Politicquen ende Kerckelijcken vasten staet ghebracht is’ (Coornhert 1633, fol. 6r). Een duidelijke verwijzing naar de actualiteit van de strijd tussen de Amsterdamse rekkelijke magistraat en de contra-remonstrantse kerkeraad tussen 1626 en 1631 waarbij de kerkeraad ten slotte het onderspit dolf, de meest fanatieke predikanten Smout en Cloppenburch uit de stad werden verbannen en de remonstranten vrijheid van godsdienst kregen (Brugmans 1973, 3, 39-44). | |||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||
Hiermee is de inbreng van Colom voltooid. De levensbeschrijving vervolgt met Boomgaerts relaas van de ziekte en de dood van Coornhert en de daarop volgende perikelen en sluit dan af met het reeds eerder geciteerde grafschrift van Spiegel. Daarna volgen de ‘loffelijcke ghetuighenissen’ van enkele uitgelezen personen. In deze citaten wordt vooral de nadruk gelegd op Coornhert als godsdienstig denker en zoeker naar de ‘Godsaligheydt ende waerheydt’ en gewezen op het belang van zijn geschriften. De reeks eindigt met een citaat uit een brief van 31 december 1631 - dus van zeer recente datum - van Hugo de Groot, waarin deze zegt ick hoope de wercken van dat cloeck verstant (Coornhert) niet onnut en sullen zijn, om eenige niet al te verre ingenomene te brengen tot meerder vrede lust ende tot bevordring van de saken waer inne eygentlijck de Christelijcke religie bestaet. (Coornhert 1633, fol. 7v) Gezien het grote gezag dat Hugo de Groot genoot in remonstrantse en andere ‘rekkelijke’ kringen, had de uitgever zich geen betere reclame voor Coornherts Wercken kunnen wensen. We hebben kunnen constateren dat Boomgaerts Coornhert-biografie in de handen van Colom een heel andere tekst is geworden. Coornhert heeft, vooral door de opgenomen stukken van zijn eigen hand, nog meer reliëf gekregen als vertrouweling van Willem van Oranje, als strijder voor 's lands vrijheid en als bestrijder van calvinistische gewetensdwang. Dit wordt nog geaccentueerd door de manier waarop Colom de ingevoegde teksten van Coornhert introduceert en becommentariëert, het laatste vaak ook nog in margine. Die ‘kanttekeningen’ zullen de biografie in de ogen van veel lezers een nog grotere geloofwaardigheid geven. Coloms bespreking van Coornherts theologische opvattingen en de bestrijding daarvan door de calvinisten evenals het verband dat hij legt tussen Coornhert en de remonstranten, waarmee hij van Coornhert een remonstrant avant la lettre maakt, leiden ertoe dat de biografie wordt geactualiseerd en een polemisch karakter krijgt. Coloms Het leven van D.V. Coornhart is daarmee niet alleen een biografie van een bewonderd schrijver, maar ook een actueel politiek pamflet dat op scherpe, agressieve wijze het drijven van de contra-remonstranten aanvalt. Door Coornhert in het licht van de politiek-godsdienstige ontwikkelingen als het ware de profetenmantel om te hangen, zal hij ongetwijfeld de nieuwsgierigheid van een remonstrants gekleurd lezerspubliek naar diens werk hebben aangewakkerd. Coloms biografie kan daarmee uitstekend dienen als smaakmaker voor de nieuwe driedelige editie van Coornherts Wercken die het van een rekkelijk, libertijns gericht publiek zal moeten hebben. Bovendien sluit Coloms levensbeschrijving uitstekend aan bij de boodschap van de titelgravure van de Wercken. Wij zien Coornhert daarop in gezelschap van de Waarheid. Deze wordt afgebeeld in de gedaante van een vrouw met een stralende zon om haar hoofd, een boek en een palmtak; zij draagt een versleten kleed, als symbool voor het feit | |||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||
dat zij bij de meeste mensen weinig achting geniet (Gelderblom 1984, 150). Coornhert heeft als attributen een passer en een verrekijker ten teken dat de waarheid bij hem in goede handen is. Zowel de titelgravure als de levensbeschrijving dienen ertoe een lezerspubliek te prikkelen tot de studie van het werk van Dirck Volckertszoon Coornhert, het ‘Licht van sijnen tijdt’. Dat de biografie van Boomgaert er in de bewerking van Colom vanuit esthetisch oogpunt in alle opzichten op is achteruit gegaan, is natuurlijk een heel andere zaak. | |||||||||||||||||||||
4. SlotAls we, na deze analyse, de beide Coornhert-biografieën toetsen aan de door mij in de inleiding genoemde kenmerken van de zeventiende-eeuwse schrijversbiografie, moeten we concluderen dat de beide Levens daaraan eigenlijk niet voldoen. Aan Coornherts literaire oeuvre, toch het belangrijkste criterium in een levensbeschrijving van een dichter, wordt vrijwel geen aandacht geschonken. Boomgaert noemt enkele genres die hij heeft beoefend evenals een paar titels. Hij wijst ook op de vertalingen. Allemaal werk uit de eerste helft van Coornherts leven. Literaire geschriften uit de latere jaren blijven buiten beschouwing. Zelfs een belangrijk werk als Zedekunst dat is wellevenskunste blijft ongenoemd. We mogen hieruit concluderen dat het literaire werk voor Boomgaert niet zo belangrijk was. Het belang van Coornhert school voor hem in de eerste plaats in diens polemisch-theologische schrifturen waarin hij zijn tolerante opvattingen zeer principieel uiteenzet. Voor Colom geldt in principe hetzelfde. Hoewel hij in de editie van de Wercken ook de literaire en de moraalfilosofische geschriften opneemt, schenkt hij daar in zijn omwerking van Boomgaerts Het Leven van D.V. Coornhert geen enkele aandacht aan. Hij voegt geen nieuwe elementen toe aan Coornherts schrijversleven, maar legt wel een duidelijke verbinding tussen diens denkbeelden en de opvattingen van de remonstranten. Colom doet dit ongetwijfeld met het oog op het geïntendeerde lezerspubliek van de Wercken. Ook in de opgenomen citaten van prominente tijdgenoten ligt het accent op Coornherts theologische werken, alleen in het ‘ghetuyghenis’ van Justus Lipsius vinden we een verwijzing naar de Zedekunst. De beide biografen presenteren Coornherts leven niet als een schrijversleven. Zij geven een beeld van zijn publieke leven met het doel om te laten zien dat de schrijver in politiek opzicht volstrekt betrouwbaar was en in de strijd voor de vrijheid vanaf het begin aan de goede kant heeft gestaan. Ook laten zij hem zien als een man van karakter die de deugd der ‘standvastigheid’ zijn gehele leven heeft beoefend. Tegen deze achtergrond plaatsen zij de christen-schrijver Coornhert en accentueren zij zijn strijd voor religieuze tolerantie en zijn afwijzen van elke vorm van gewetensdwang en van theologische dogma's en opvattingen die in strijd zijn met de ‘waarheid’. Daarin ligt zijn actualiteit, | |||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||
ook voor nieuwe generaties lezers die moeten worden opgewekt tot het bestuderen van zijn werk. Aan het slot van de ‘Voor-reden aen den bescheyden Leser’ Ga naar eind33 spoort Boomgaert deze lezers hiertoe aan: Daaromme godvruchtige Leser oordeelt recht van deses vromen mans arbeydt, u ende allen God-lievende ten besten ghedaan, leest sijne schriften soo ghy de uwe ghelesen wilt hebben, sonder voor-oordeel, inde vreese des Heeren, beproeftse op den toetzsteen der H. Schrifturen, ende wat daar goets in is ghebruyckt tot uwer verbeteringhe. (Coornhert 1612, fol. * Vv) | |||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||
|
|