Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Gebed voor mijn Volk Tot Jezus in den kerker. Fluister-gemeenzaamheid hebt Gij gegeven aan de velen, wier rustige zielen komen en gaan: een nardusvloed over Uw voeten. Maar mij hebt Gij gewekt, dat mijn leven zou zijn het hulpgeschrei voor mijn arm volk in Gods-nood en Uwe stilten gaaft Gij mij niet. In de tumulten van Uw heerlikheid riept Gij dit lied: vlijmende dissonant. - Als schril gefluit op een hoek, waar dat niet werd verwacht, scherpe zoeklicht-flits in een zomernacht scheurt mijn geschrei de gelatenheid van die zelfs het klagen verleerden: de mensen van Brabant. Ik weet: mijn ziel is rond het tabernakel van Uw rust een ònrustige vleermuis. Toch hebt gij zelf mij gewild: hulproep voor volk, dat werd bedrogen en daarom ben ik opgestaan waar allen bogen. Want weerstand is niet meer in ons. Wij zijn eraan gewend dat men Uw heerlikheid in ons miskent. En Gijzelf hebt gehoord hoe zij eeuwenlang hoonden de duisterheid van Uw eigen huis. Wij dulden van wie zelf de lichten doofden die spot. Hoelang nog? - God! Wij moesten wel worden een sleurbent achter verfrommelde vaan, [pagina 105] [p. 105] sinds Gijzelf niet meer stralend vooraan mocht gaan in remonstrans-glorie zegenend pleinen en wegen. Van ontrouw volk hebt Gij geleden smaad en geseling, doornekroon en kruis en wat te lijden was àlles. Maar bij Uw getrouwen zit Gij gekerkerd in Brabant de straf-cel van Christus. Daarom zal mijn bede geen jubel zijn nu allen jubelen om U. In mijn bloed is de roep van mijn volk om Uwe glorie. Alle de straten van Brabant staan open voor U. Vorige Volgende