Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Volk in de Processie Voorop Meiereiers met rond gezicht en zoetjes zeurende stem, nog mensen van vroeger, eenvoudig en goed als de herders van Betheljem, maar die van West-Brabant zijn taai en rauw als de bast van een wilgeboom, hun ogen zijn nat van de wind en ze bidden als iemand, die praat in zijn droom; de kleiboeren, deftig in 't Zondagse pak, gaan rechtop met hun stevige kop en als van een ouwe, statige klok gaat hun plechtige harteklop; dan poldergasten met brede mond en hun overhemd puilt uit hun broek, hun vrouwen dragen een teirlingen schort en een bonten omslagdoek; de kneuterboerkes lopen gebukt als een man, die een kruiwagen douwt en telkens waaien hun kaarsen uit; en achteraan komen gesjouwd de mannekes uit de gestichten: hun ouwe vel staat zo strak dat je hun doodskop eronder kunt zien; ze prevelen op hun gemak hunnen houten paternoster af, en ze zijn nog niet midden in de Droeve Misteries of 't poldervolk zet de Glorievolle-n-al in. Vorige Volgende