Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] De blinden Over besneeuwde hei de bedelende blinden betasten de grond voor zich uit met hun stokken: het zand-pad weten ze niet meer te vinden. Over de sneeuw de beverige blinden sjokken gebroken dag-gang. De drie oude blinden met onder hun ogen traangeulen, die de winden in hun rood gezicht hebben getrokken. Ze voelen met de hand elkanders schouder om warmte: ze voelen elkanders verworpen alleen zijn. En de late dag wordt kouder: hun hart zoekt naar de verre muziek van de dorpen. - Vorige Volgende