Lyrisch labyrinth(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Voor mijn vrouw. 9 September 1930. [pagina 9] [p. 9] I. Onder Gods ogen Aan Jan de Lepper [pagina 11] [p. 11] The Gospel of Beauty PIJNLIKE paden, dorenbegroeide voeren den eenling naar 't hart van zijn volk zelden zal deernis neerzien uit de ogen van wie hem ontmoeten; tòch zal zijn liefde, bij 't kruisen der wegen schalen vol moeizaam verzameld geluk stortende legen. Wij, dadendriftigen: - klein is de kracht onzer handen en wrang onze stem maar vuur van den hemel worstelt in ons om kratermonden van liefde. - Als straatmuzikanten met koperen horens moeten wij spelen een lied van de Blijheid moeten wij vragen den heiligen Geest en delen ons brood met de broeders. Zwervers, die beedlen in hemelportalen de kracht van de deemoed: zweepslagen-dracht op weerbarstige rug, dat wij snellen om voedsel te vinden voor allen (zo wringen tamgefolterde dieren door tralies hun kop) in de hand van de Vader. Langs alle muren zij onze komst een vertrouw'like schaduw, ons lied: als een tros gouweregen, die valt aan je voeten. Vorige Volgende