Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdAandachtig gebedO levendige God, eeuwig, goed en almachtig,
Aanschouwt meelijdelijk mij, droeve en neerslachtig'
En uitgekweldeGa naar voetnoot2) man, van sobere gestalt'.
Gedoogt niet dat hem nu de wanhoop overvalt,
Die toch een vijand is van hemelse genade,
Want zij mijn arme ziel zou eeuwelijke schaden.
Ontvangt, o Here, toch het zuiverst' van mijn hert;
Geeft dat mij mijne zond' niet toegerekend werd.
Neemt mij die hier op aard als vreemdeling moest zwerven
In 's hemels burgerij, na een godzalig sterven.
Ach, dat Uw lieve Zoon met zijn onschuldig bloed
Voor mij, kenschuldige, de borregtocht voldoet!
Och, ik ben uitgeteerd, en ga met smart betreden
De algemene weg van de ouden, lang verleden.Ga naar voetnoot3)
O Heer, ik kijve niet noch hadderGa naar voetnoot4) niet met U:
Het sterven is mij lief, is 't U behagelijk nu;
Want Gij hebt mij gemaakt en moogt mij weer ontmaken
Wanneer 't U welgevalt. O God, voor alle zaken
| |
[pagina 160]
| |
Beveel ik U mijn ziel, o Zaligmaker goed.
Ik geer geen ander vreugd, ik zoek geen ander zoet,
Geen ander blijdschap, ach, noch ook geen lieve lusten,
Als bij de Bruidegom van mijne ziel te rusten.
gerbrand adriaansz. bredero (1585-1618) |
|