Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdLust om ontbonden te zijnHoelang, ach Heer,
Hoe lang nog mist mijn ziel de zoete standGa naar voetnoot4)
Van 't waar verheugen?
Helaas! Wanneer,
Wanneer zal ik eens 't eeuwig Vaderland
Betreden meugen?
Jerusalem, des hoogste Konings stad,
Der deugdbetrachters hoop en harten schat,
Wie U maar kent is licht het leven zat.
Te lang,
Te lang
ValtGa naar voetnoot5) bang.
Ach, kon het zijn
Dat ik, niet meer door de aardse lichaamsband
Omlaag gehouwen,
Dat klaar geschijn
Van Godes Licht (nu ver en in 't verstand)
Dicht mocht aanschouwen.
| |
[pagina 151]
| |
Als ik maar denk om 't hemelse geklank
En aller englen goddelijke zank,
Zo toeft mij schier de dood al veel te lank;
En 'k acht,
En 'k acht
Haar zacht.
Wat hebt gij toch,
Wat hebt gij, wereld, waarom dat m'in dijGa naar voetnoot1
Zou willen blijven?
Niets dan bedrog,
Niets dan ellend', gemengd met zotternij,
Is uw bedrijven;
Uw allerbest voedt zijn verborgen kwaad,
Uw allerschoonst heeft zijn bedekt verraad.
Gelukkig wie zich U in tijds ontslaat;
En mijdt
En strijdt
En lijdt.
dirck rafaëlsz. camphuysen (1586-1627) |
|