Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdEenzaamheid met GodHemels Oge, wilt Gij dogen
Dat ik U kom spreken aan?
Laat dan alle schepsels vallen
Uit mijn hart en buiten staan.
O heilig eenzaam, met God gemeenzaam,
Altijd enig om te gaan.
Al mijn trachten, mijn verwachten
Is naar U, mijn God, alleen;
Want de klare zegenârenGa naar voetnoot2)
Scheiden zich uit U vaneen.
O heilig eenzaam, met God gemeenzaam,
Was ik maar met U gemeen.
O Woestijne, waar verdwijnen
Moet wat in de wereld blinkt;
Waar mijn oren niets van horen,
Waar mijn oog het al ontzinkt.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam,
Waar het al van Godheid blinkt.
| |
[pagina 147]
| |
's Werelds achten ik verachten
Kan in deze heilwoestijn.
Schatten, staten willig laten,
Al mijn lasten zonder pijn.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam;
Daar ik leef op 's hemels wijn.
Ach hoe nietig, hoe verdrietig
Is des werelds ommegank,
Die met woorden ons vermoorden
En verstikken met hun stank.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam;
Dure dat vrij eeuwen lank.
Al het heerlijk is verkeerlijk,
En de prinsen-gunsten wind;
Niets dan duister al de luister
Die men in de wereld vindt.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam;
Daar ik ben des hemels vrind.
Hier en komen geen onvromen,
Hier en komt geen vrome bij,
Groot noch kiene, maar allene
Ik en, Here Jezu, Gij.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam;
Daar ik vrolijk ben en vrij.
Met U leve ik, met U zweve ik,
Jezu, door het goed en kwaad.
Met U sterf ik, met U erf ik
Wat bij U te wachten staat.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam;
Daar mijn Jezus met mij gaat.
In het oordeel, waar geen voordeel
Is voor iemand, groot of kleen,
Waar geen vrienden vrienden vinden,
Is het Jezus mij alleen.
O zalig eenzaam, met God gemeenzaam
In dat oordeel in te treên.
jodocus van lodensteyn (1620-1677) |
|