Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Op de dood van de heer Gerard Vossius,kanunnik der aartsbisschoppelijke kerke te kantelberg, professor der historiën in de doorluchtige school te amsterdam De wijsheid gaan in 't onderzoeken,Ga naar voetnoot1)
Ried Vossius, met al zijn boeken
Van alle talen, zonder tal:
De schepping van dit groot heelal
Met kunst beknopt bijeen te garen
Op 't spoor der Godgewijde blaren,Ga naar voetnoot2)
Opdat men daardoor merkte en zag
De wondren van een ieder dag.
Hij zou met welgeslepen zinnen
Dit hemelwerk op aard beginnen;
Maar och, zijn eind, zo dichte bij,
Was nu verlopen als 't getij.
Hij sprak van 't allereerste leven,
En och! hij moet het zelf begeven.
De dood, waar nimmer iets af mag
Dan somtijds en gemaakte lach,
Was toen verheugd en uitgelaten
En lachte en grinnikte op de straten;
Gelijk de nijd, die 't harte knaagt,
Zich in een anders rouw behaagt,
De Vos, heel afgericht op 't zeggen,
De wereld in de wieg zou leggen,
Maar och! de dood vol loze list
Wierp hem van achtren in de kist.
Men hoeft geen lijktrompet te steken
Om zijn geleerdheid uit te spreken;
Die is bekend bij oud en jong;
En ieder boek verstrekt een tong,
Waardoor de faam bij alle talen
Zijn glorie eeuwig zal verhalen.
reier ansloo (1626-1669) |
|