Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdOnderscheid tussen een wilde en tamme zangsterter ere van jonkvrouw maria pilt, uitnemende zangster
Wilde zangster.
Prijst vrij de nachtegaal,
Als hij u menigmaal
Verlust en schatert uit
Een zingend vedertje en een gewiekt geluid,
Wiens kwinkeleren zoet
De oren luistren doet
Gauw naar het tiereliertje
Der vlugge luchtigheid van 't olijk vrolijk diertje,
Wiens tjilpend schril geluid,
Gelijk een orgel fluit,
Veel losse toontjes speelt,
En met één tong alleen als duizend tongen kweelt.
Zijn hoge en lage zwier,
| |
[pagina 117]
| |
Met liefelijk getier
Van 't helle schelle zoetje,
VermeestertGa naar voetnoot1) al 't gezang, van 't zingend, springend goedje.
Een diertje, wiens gelaatGa naar voetnoot2)
In zeldzaamheid bestaat,
Omdat het niet en heeft
Als zang, die maar een maand in 't ganse jaar en leeft
Maar 't meeste wonder, dat
Zijn roem ooit heeft gehad,
Is, dat zo kleine leden
Herbergen zulk een kracht van die luidruchtigheden.
Tamme zangster.
Maar wilde zangster, zwijgt
En naar uw adem hijgt;
Uw tjukken heeft geen klem,
Noch komt niet bij de aard van Rozemondjes stem,
Die naar een liever trant
Doet luistren het verstand,
Met wisse maat en snikjes
Die vriendelijkheidjes sluit in vaster tonen strikjes,
Wiens reden-stem vertaalt
En waardiger onthaalt
De geestjes van 't gehoor,
En hippelen doet de ziel van het hartje tot het oor.
Als zij met grof gedreun,
En dan met teer gekreun
Van minnelijke treken,Ga naar voetnoot3)
Doet onderscheidelijk verscheiden tongen spreken
Geen veelheid ons verveelt,
Hoe veel haar keeltje kweelt,
Maar ene verse lust
Bekoort het grage oor, als 't maar een snikjeGa naar voetnoot4) rust.
't Is zeldzamer geneugt,
Die staag opnieuw verheugt;
Geen stemmigheid zo lustig
Als deez', die 's zomers is en 's winters even rustig.
Oordeel.
Een ieder oordeel nu
Van nachtegaal en u,
Wat een gelijkenis
Het ijdel galmen bij dit woorden zielenGa naar voetnoot5) is.
maria tesselschade roemer visscher (1594-1649) |
|