Het goud der gouden eeuw(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Sonnet op het overlijden van burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft Trekt om 't Raadsheerlijk lijk geen droeve torenklok: Het burgerlijk beklag zal deze baar geleien. De balling, weeuw en wees beluiden hier met schreien Hun waard, haar man, haar voogd, waar 't leven uit vertrok. Hangt aan de wand van 't koor die burgemeestersrok, Die tabberd, wijd van baat - en staatzucht afgescheien: Die deeg'lijkheid hem ging zo onbesproken breien: Hieraan heeft eigenbaat niet de allerminste vlok. Dat nu Amstelredam in 't rouwkleed valle aan 't huilen: Haar zegenrijke beurs ontbeert een harer zuilen, Haar raadhuis een pilaar. Hoe drukt ons dit verlies! Doch troost u, rijke stad, men zal u zalig noemen: Als Room' Fabricius' en Cato's deugd wil roemen, Zeg: ‘Hooft, dat was de man waardoor mijn glorie wies.’ joost van den vondel (1587-1679) Vorige Volgende