Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdJaargetijde van wijlen de heer Johan van Oldenbarnevelt vader des Vaderlands's Lands treurspel weer verjaart: om wiens gedoemde trouwe,
Als weeuw of wees, in rouwe,
Bedrukt en troosteloos, treurt Hollands goe gemeent',
Op Grootvaârs koud gebeent'.
Zo ras de aartslastertong van 't huichelaars-Synode,
De aard des duivels Gode
AanteegGa naar voetnoot6), en had Gods Naam, tot zuivring van haar zaak,
Gebrandmerkt op haar kaak,
Ontbrak er 't zegel, om die gruwel kracht te geven,
Met kwistingGa naar voetnoot7) van het leven
En afgemarteld bloed der allervroomste borst
Waar helse wraak naar dorst.
De basterdvierschaar dan, na 't schoppenGa naar voetnoot8) van 's volks Vaders,
Geschandvlekt als verraders,
| |
[pagina 101]
| |
Verwijst onz' Bestevaâr, met afgeleefde strot,
Te vervenGa naar voetnoot1) 't Hofschavot.
Geduldig stapt hij, met zijn stoksken, naar het ende
Van doorgesoldeGa naar voetnoot2) ellende,
Van last en barenswee, o bank des doods, o zand!
Waartoe verzeilt ons land?
De ziele zeilvlugGa naar voetnoot3) om door de aders uit te varen,
BegrauwtGa naar voetnoot4) de trage jaren,
En nooptGa naar voetnoot5) de ouderdom. Haar frisse jonge moed
Wil bruisen door zijn bloed.
Na onschuldGa naar voetnoot6), en gebed, getroostGa naar voetnoot7), voor 't zwaard te bukken,
Door 's boezems openrukken,
Zag elk in 't oprecht hart, dat, alleszins bestreeê,Ga naar voetnoot8)
De maat sloeg als voorheen.
Hij knielt, ah! ah! hij sneeft, met sleep van nederlagen,
En storting aller plagen.
De boôm van DuitslandGa naar voetnoot9) kraakt en siddert overal,
Van zo'n vermaarde val.
Van zo'n vermaarde val besterft de vreugd en hope,
In 't aanschijn van Europe.
Euroop gevoelt die slag; Zij zucht, en zit verdoofd,
Door 't ploffen van dat hoofd.
Dat hoofd, dat heilig hoofd, dat spring- op springvloed schutte;
Dat Nassau's glorie stutte;
Dat hoofd, dat Spanje, eer het sloot zijn gouden mond,
Op gouden bergen stond.Ga naar voetnoot10)
De geest, ontkerkerd, zag, van 's hemels hoge delen,Ga naar voetnoot11)
De dolle moordlust spelen
Met romp en kop, en 't bloed verstrekken, vers en lauw,
Een roof van 't papegrauw.Ga naar voetnoot12)
Zo kinders, riep hij, zo, vermaakt u op mijn leste.Ga naar voetnoot13)
Ik offer 't lijf ten beste.
Mijn ziel, o, of de Staat gebergdGa naar voetnoot14) waar' door mijn dood,
Vindt rust in Godes schoot.
De schim was heen, de stem voor wind ook heengevlogen.
Wij klaagden 't aan onze ogen:
En 't oog was, na dat Licht, in 't nare nachtgevecht
De Vrijheid kwijt en 't Recht.
joost van den vondel (1587-1679) |
|