Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd[Waar dat men zich al keert of wendt]Waar dat men zich al keert of wendt,
En waar men loopt of staat,
Waar dat men reist of rotst of rent,
En waar men henen gaat,
Daar vindt men, 't zij ook op wat ree,
D'Hollander en de Zeeuw;
Zij lopen door de woeste zee
Als door het bos de leeuw.
In koude en hete landen al,
Gelegen zuid of noord,
Of oost of west, op berg en dal,
Men van hem spreken hoort;
| |
[pagina 94]
| |
Zij krijgen menig schip en boot
Uit 't Indiaanse rijk.
Daar zijn geen volken, ook hoe groot,
In velenGa naar voetnoot1) hun gelijk.
Het drijft hun alles op de hand;
Hoe menig schip en schuit
Bezeilt er wel dit zoete land,
Of tijgt van hier ook uit?
Wat vaart er menig af en an?
Wat komt hun niet al voor,Ga naar voetnoot2)
Waarmee ze hun handel drijven dan
De hele wereld door?
't Verenigd, vrijgevochten volk
Maakt Spanje de oorlog moe,
Zodat hij zijne vredetolk
Dit land moet zenden toe.
Wie zou ooit hebben dit gedacht,
Dat de hoogmoed van Papou,Ga naar voetnoot3)
Dat zo een grote, trotse macht
Zo buigzaam worden zou?
Venetiaan en Savoyard,
Met andre volken veel,
Had Spanje ook al mee verward,
En zat hun op de keel;
Hij meende hij zou ze slokken op,
Gans dempen en verslaan;
Maar 't Statenvolk op Spanjaards kop
Daar zelf haast heeft gegaan.Ga naar voetnoot4)
O Nederland, zo gij maar bouwt
Op God de Heer altijd,
Uw pijlen vast gebonden houdt,
En saam eendrachtig zijt,
Zo kan u duivel, hel noch dood
Niet krenken, noch vertreên,
Al ware ook Spanje nog zo groot,
Ja 's werelds machten een.
adriaan valerius (± 1575-1625) |
|