Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
SonnetMijn lief, mijn lief, mijn lief, zo sprak mijn lief mij toe,
Terwijl mijn lippen op haar lieve lipjes weidden.
De woordjes alle drie, wel klaar en wel bescheiden,Ga naar voetnoot1)
Vloeiden mijn oren in en roerden - 'k weet niet hoe -
Al mijn gedachten om, staag malend, nimmer moe,
Die 't oor mistrouwden en de woordjes wederleiden.Ga naar voetnoot2)
Dies ik mijn vrouwe bad mij klaarder te verbreidenGa naar voetnoot3)
Haar onverwachte reênGa naar voetnoot4); en zij verhaaldeGa naar voetnoot5) 't doe.Ga naar voetnoot6)
O rijkdom van mijn hart, dat overliep van vreugde!
BedovenGa naar voetnoot7) viel mijn ziel in haar vol hart vanGa naar voetnoot8) deugden.
Maar toen de morgenster nam voor de dag haar wijk,
Is, met de klare zon, de waarheid droef verrezen.
Hemelse Goôn, hoe komt de schijn zo na aan 't wezen,
Het leven droom en droom het leven zo gelijk?
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|