Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
De vriendschap van uw ogen,
De wellust van uw mond?
De vriendschap van uw ogen,
De wellust van uw mond,
De gunste van uw hartje
Dat voor mij openstond.
Zo zal ik nochtans blijven
U eeuwig onderdaanGa naar voetnoot1);
Maar mijn verstrooide zinnenGa naar voetnoot2),
Wat zal hun anegaan?Ga naar voetnoot3)
Mijn zinnen mogen zwerven
De leideGa naar voetnoot4) lange tijd,
Nu zij, mijn overschone,
Zijn hunnen leidster kwijt.
De schoon' borst uit tot tranen,
't En baatte geen bedwang;
De traantjes rolden neder
Van de een en de ander wang.
De schone traantjes deden
Meer dan een lachen doet:
Al in zijn hoogste lijden
Zij troostten zijn gemoed.
Vrouw Venus met haar sterre,
Thans klaarder dan de maan,
Bespiedde die vrijage
En zach 't mirakel aan.
En hebben tere traantjes,
Zei zij, zo grote kracht,
Waarom en is het schreien
Niet in der goden macht?
De traantjes rolden neder,
Maar de godinne zoet:
BeidGa naar voetnoot5), liever zou ik schenden,
Zei zij, mijn rozenhoed.Ga naar voetnoot6)
| |
[pagina 35]
| |
En eer zij kon gedogen
Dat iemand die vertrad,
Ving zij de lauwe traantjes
In een koel rozeblad
Wat geef ik om mijn rozen
Of 't maaksel van mijn krans;
Ik zal gaan maken paarlen
Van ongemene glans.
De tranen werden paarlen,
Zo ras haar 't woord ontging,
Die zij met goud doorboorde
En aan haar oren hing.
De blanke paarlen hielden
De krachten van 't geween;
Zij doen nog in de hemel
Wat zij op aarde deên.Ga naar voetnoot1)
Als Venus in de spiegel
Haar vindtGa naar voetnoot2) met dit sieraad,
Zij wenst geen toverriemenGa naar voetnoot3)
Noch kransen tot haar baat.
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|