Achter de vuurlijn
(1930)–Anton van Duinkerken– Auteursrecht onbekend
[pagina 265]
| |
Het paal-manifest‘Wanneer eenige vrienden een onderneming op touw zetten, zijn zij altijd klaar om te betogen, dat deze in een dringende behoefte voorziet. Neem aan, dat het een blad is. De prospectus verklaart dan, dat: ‘in een tijd waarop de Kerk in gevaar is, van buiten bedreigd door ziekelike dweepzucht en goddeloos ongeloof, en inwendig ondermijnd door gevaarlijk jesuïtisme en zelfvernietigende scheuring, de behoefte algemeen gevoeld wordt aan - en de bekommerde gemeente reikhalzend heeft uitgezien naar een geestelike kampvechter en kloeke verdediger’. Een vereniging van predikanten en welgezinde leken is daarom overeengekomen een blad: ‘Het Kerkvaandel’ te stichten. Er bestaan mensen, die levenslang vechten over de vruchten van een boomgaard zonder bomen of over de erfenis van een zonder bezitting gestorven familielid. Zij doen dat dan niet om de zaak, maar alleen om het recht. Zo gaat het vaak met onze letteren. Immers bestaat er evenredigheid tussen de jonge poëzie, en al de requisitors, die de officieren der verhevenste justitie tegen haar uitbrengen? Gaat het nog waarlik om de kunst, wanneer men God de Vader exploiteert en de volstrekte waarheden van het symbolon van Athanasius nodig heeft om gelijk te krijgen? Men kan toch rustig een nieuw tijdschrift stichten zonder de valse schijn te willen wekken, dat de negen koren der zalige geesten persoonlik hun medewerking hebben toegezegd! Men kan toch een kritiek schrijven zonder God de Vader te willen wijs maken, dat Hij daarmee rekening zal moeten houden op de laatste dag des oordeels! Is het waarlik een deugd volgens de ‘absolute nor- | |
[pagina 266]
| |
men’ onzer Kerk, zijn godgevalligheid publiek ten toon te spreiden door den hemel te bedanken dat men niet als die anderen is, tollenaars en arrivisten? Het is heel denkbaar, dat ‘De Paal’-redacteuren opvallende gebreken zullen aanwijzen in sommige boeken of verzen, maar is dat een motief om erger tegen de schrijvers van die werken te keer te gaan dan Sint Augustinus tegen de Manichaeën of Sint Bernardus tegen Abélard? Waarom wil men de Kerkvaders verbeteren in letterkundige kritiekjes en manifesten? Wij zijn allen overtuigd, dat er nog iets ontbreekt aan de rijkdom van het Roomse leven hier te lande en in de grond van de zaak zijn we het met den heer Ton Kerssemaker dieper eens dan hij vermoedt. Maar het is òns niet gegeven een opstelletje over Remarque's oorlogsboek te kunnen besluiten met deze tirade:
‘Dat zij kreperen! denkt de Heer Remarque. Zijn hersenloos pessimisme ziet een anderen uitweg - en in dezen hoon aan alles wat het leven te leven waard maakt, aan Geloof, Hoop en Liefde; in deze verachting voor het Leven, vindt zich heel Europa terug. Het herkent zichzelven in deze laatste consequentie van vijf eeuwen renaissance en hervorming, die langzaam maar zeker het licht over de wereld vernietigd hebben. Over dezen duisteren afgrond hangt Christus gekruisigd en roept met brekende stem: - Ik heb dorst. Echoloos vergaat Zijn stem in de ruimten. En het etterende ongedierte spreekt bij monde van Erich Maria Remarque: - Liever kreperen wij dan dat wij ons te drinken geven aan een Gekruiste. En naast Hem werd dit varkensvoer op een marmeren altaar gezet en door de horde aanbeden. In dit donkere zwijgen, schuiven werelden over elkaar’. | |
[pagina 267]
| |
Als er een tijdschrift nodig is om zulke wetenswaardigheden mee te delen op zo'n toon, moeten wij eerlik bekennen niet te lijden aan deze ‘diepe behoefte’ en weinig oog te hebben voor de leemte. *** Het is nog moeilik te bepalen hoeveel teleurgestelde geestdrift en hoeveel worstelend genie de Paal-redactie en haar grotendeels eenhoofdige staf van medewerkers heeft bewogen om zelfstandig op te treden ter beschaving van het katholieke volksdeel in ons land. Daarom is het voorlopig onverstandig, dit geval geheel te wijten aan de persoonlike opgeblazenheid van iemand, die zich miskend voelt of aan de zelf-overschatting van mensen, die na het oordeel van anderen beleefd te hebben ingeroepen, zich door de ongunstigheid daarvan voelen gekrenkt. Zo lang de Paal een heilig plan blijft, is het een zeer gering brokje literatuurgeschiedenis en doorgaans worden letterkundige verschijnsels hier te lande reeds kort genoeg na hun geboorte definitief gedoopt om, nu er kans op miskraam is, voorbarigheid onwenselik te maken. De Paal als Paal willen wij eerst wel eens zien.Ga naar voetnoot1) Maar het feit, dat iemand de suggestie zoekt te scheppen jonger te zijn dan alle jongeren en in tegenstelling tot dezen een bewustzijn te vertegenwoordigen, dat onmiddellik verband houdt met de leerstukken en zedenwetten der Rooms Katholieke Kerk, is in zoverre beduidend, als het iets van de tijdgeest weerspiegelt. Want de ogenblikkelike toestand van het katholieke volksdeel der Nederlanden laat zich minder duidelijk aflezen uit de verkiezingsgetallen dan uit de manifesten van de jeugd. Voorop staat, dat de heer Ton Kerssemakers niet jonger is dan wij - zodat een meningsverschil tussen ons en hem aller- | |
[pagina 268]
| |
minst opgeblazen dient te worden tot een nieuwe strijd van generaties. Liever zoekt de hoofdredacteur van de Paal dan ook in zijn optreden een symptoom te doen zien van de oude Ignatiaanse strijd der twee standaarden, met dien verstande natuurlik, dat hij het ‘absolute katholicisme’ of de standaard van Christus vooruitdraagt tegen de legioenen satans, in aesthetica en ‘dalmeyerse wetenschappelikheid’ oprukkend ter vernieling van de vruchten onzer verlossing. De inzet van het conflict wordt zó bepaald, dat het resultaat bij de lezer moet uitmaken wie ‘beter katholiek’ is: Ton Kerssemakers of wij. Persoonlik lijkt het mij niet kies een vraagstuk van dien aard publiek te behandelen, en in ieder geval is het voor ons verstandig de raad van Thomas a Kempis te volgen en a priori zonder bewijs te geloven, dat Kerssemakers wel beter zal zijn. Tot dusver is er ook geen openbare reden om de eerlikheid van Kerssemakers in twijfel te trekken en het is een weinig nobel propaganda-middel, dit toch te doen, zoals het ook een weinig nobel propagandamiddel is de eerlikheid van de redacties der bestaande periodieken in twijfel te trekken. Maar het geval doet zich weer een keer voor, dat eerlikheid zichzelf verwart met een houding des geestes, die zich aandient als absolutisme. Wat hierdoor precies wordt verstaan heeft Kerssemakers nooit nauwkeurig omschreven, maar het is klaarblijkelik zijn bedoeling deze term te laten vertalen door: de geesteshouding van Léon Bloy en die van Gerard Bruning. Doch geeft men zich wel rekenschap van het elementaire feit, dat een zeker ineengrijpen van overtuiging en temperament, zoals we dat bewonderen bij Bloy, alleen maar bewonderenswaardig is door zijn spontaanheid? Dit is het verschil tussen Bloy en een heilige, dat Bloy - als schrijver tenminste - zijn temperament volgde en dat een heilige zijn temperament bestrijdt. | |
[pagina 269]
| |
Er ontstaat in katholieke kringen een absolutisme, dat juist het tegenovergestelde is van het absolutisme der heiligen. Het berust op een opdrijven van de gevoelsstaat tot de hoogte van de katholieke overtuiging. Het is een zoeken bij de intensiteit, wat nu eenmaal te vinden is bij de finaliteit. Voor de Kerk is die dichter het grootst, die met de zuiverste bedoelingen de plichten van zijn staat vervult, ongeacht of het resultaat dier arbeidzaamheid ook maar enigermate bevredigend is voor een critiese smaak. Heiligheid is geen hevigheid; zij wordt zeer vaak alleen bereikt door de hevigheid ten uiterste te temperen. Maar het oordeel over een andermans heiligheid is gelukkig voorbehouden aan de inspraak des Heiligen Geestes en de klaarblijkelikheid van sommige feiten. Daarom is elke kritiek uit den boze, die bij voorbaat vooruitloopt op het Laatste Oordeel. Het absolutisme, dat in Nederland sommige mensen vervoert, en vooral buiten de kringen der literatuur, is in wezen een zucht naar intense werkdadigheid ‘um etwas auf zu heben’. Het is een Leger-des-Heils-absolutisme, dat er vooral op uit is, andere mensen beter te maken door publiek te zeggen, hoe slecht ze zijn. In studentenkringen en onderwijzers-milieus heeft deze uitbloei van het rijke Roomse leven zijn grootste aanhang en zij is een onmiddellik en logies gevolg uit het particuliere rijkdomsbesef. De categorie der bezitters van het ‘ene nodige’ begint een larmoyante achtervolging van verloren schapen, lang voor zij aan de navolging onzes Heren toe is. Dat is natuurlik haar private aangelegenheid en wanneer zij het goed bedoelt en inderdaad iets van het ‘ene nodige’ bezit, kan zij er mogelik den hemel mee verdienen (al blijft de kans open om verloren te gaan na anderen bepreekt te hebben), maar in geen geval mag deze houding zich aandienen als de meestwaardige inzake letterkundige kritiek. | |
[pagina 270]
| |
Het is merkwaardig dat een geringe kennis der theologie doorgaans een aansporing is om op te treden als Godsgezant en mede hieraan zal geweten moeten worden dat ‘sommige leken veel kerkser zijn dan goed is voor hun gezondheid en in ieder geval heel wat kerkser dan de bedienaren der Kerk’.Ga naar voetnoot1) Het absolutisme van slecht schrijvende mensen, die anderen willen bekeren tot de heilzame staat, waarin zij zelf menen te zijn ten opzichte van dood en eeuwigheid, wordt in de letteren een schimmelplant. Immers het doel der kunst is een ander dan het doel der volksmissies en wie dit laatste met alle geweld wil bereiken door openbare werkzaamheid, doet duizendmaal beter met Redemptorist te worden dan met kritieken te gaan schrijven. Hij heeft dan ook nog kans op de steun van het verborgen gebed dergenen, die weten, dat Onze Lieve Heer in geen geval met een penhouder uit den hemel is te jagen. |
|