| |
| |
| |
IV Literatuurlijst
Achter elke titel is kort aangegeven de aard van de publicatie.
Verz. (verzameling) geeft aan dat het gaat om door de auteur
opgenomen en gepubliceerde verhalen.
Stud. duidt op een studie over Surinaamse negersprookjes.
Nav. heeft betrekking op verhalen, door de auteur naverteld van
een bestaande publicatie.
Worden in een studie tevens door de auteur opgenomen verhalen gepubliceerd dan
staat er bij de betrokken titel zowel Stud. als Verz.
Het aantal verhalen wordt tussen haakjes vermeld.
1835. | M.D. Teenstra, De landbouw in de kolonie Suriname.
Groningen 1835, p. 213. Verz. (2) |
1883. | J. Crevaux, Voyages dans l'Amérique du Sud. Paris 1883,
pp. 190-191. Verz. (1) |
1903. | Van Coll, Gegevens over land en volk van Suriname. Bijdragen
Land-, Taal- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië 1903, pp. 549,
559, 578. Stud. |
1904. | H. van Cappelle, Surinaamsche negervertellingen. Elsevier's
Maandschrift 14, afl. 11 (1904), pp. 314-327. Verz. (2), Stud. |
1905. | Suriname in woord en beeld. Nederlandsch Zeewezen, 15
juli 1905, pp. 212-214. Nav. |
1908. | H. Siebeck, Buschnegermärchen aus Surinam. Hessische Blätter
für Volkskunde, Band VII (1908), pp. 10-12. Verz. (3), Stud. |
1909. | F. Stähelin, Buschneger-Erzählungen von Surinam. Hessische
Blätter für Volkskunde, Band VIII (1909), pp. 173-184. Verz.
(6) |
1913. | J.G. Spalburg, Bruine Mina, de Kotomissi. Paramaribo
1913, pp. 10-15. Verz. (1) |
1914. | H. Schuchardt, Die Sprache der Saramakkaneger in
Surinam. Amsterdam 1914, p. 41. Verz. (1) |
1916. | H. van Cappelle, Surinaamsche Negervertellingen. Bijdragen
Land-, Taal- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië 1916, pp.
234-379. Verz. (39), Stud. |
1917. | A.P. en T.E. Penard, Surinam Folk Tales. Journal of American
Folk-Lore 30 (1917), pp. 239-250. Verz. (4), Stud. |
1924. | A.P. Penard, Surinaamsche Volksvertellingen. Bijdragen Land-,
Taal- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië 1924, pp. 325-363.
Verz. (20), Stud. |
1926. | H. van Cappelle, Mythen en sagen uit West-Indië. Zutphen
1926. Nav. |
1930. | L. Lichtveld, Op zoek naar de spin. De West-Indische
Gids 12 (1930), pp. 209-230 en 305-324. Stud. |
1936. | M.J. en F.S. Herskovits, Surinam Folk-Lore. New York
1936, pp. 138-146 en 151-431. Verz. (148), Stud. |
1940. | W.P. van Lier, Aanteekeningen over het geestelijk leven en de samenleving
der Djoeka's (Aukaner Boschnegers) in Suriname. Bijdragen
Land-, Taal- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië 1940, pp. 198,
284, 288. Stud. |
| |
| |
1947. | C.H. de Goeje, Anansi, l'Araignée rusée. Revista do Museu
Paulista N.S. Vol 1 (1947) pp. 125-126. Stud. |
1950. | J. Voorhoeve, Repelsteeltje in Suriname. Eldorado 2, 7-8
(1950), pp. 95-96. Stud. |
1952. | A. Donicie C.ss.R., Iets over de taal en de sprookjes van Suriname. De West-Indische Gids 33 (1952), pp. 153-157. Verz.
(2), Stud. |
1953. | W. Pée, W. Gs. Hellinga en A. Donicie C.ss.R, Het
Neger-Engels van Suriname. Bijdragen en beschouwingen. Luik z.j.
(1953), pp. 20-27. Verz. (1). |
1954. | A. Donicie C.ss.R. De Creolentaal van Suriname.
Paramaribo 1954, pp. 131-139. Verz. (1) |
1954. | S. Franke, Anansi, de avonturen van heer Spin in
Suriname. Meppel 1954. Nav. |
1956. | W.A. Braasem, Sprookjes van Noord- en Zuid-Amerika.
Amsterdam z.j. (1956), pp. 125-139. Nav. |
1956. | M. van Loggem, Meesters der Negervertelkunst. 1956.
Nav. |
1960. | J. Voorhoeve, Surinaams in 12 lessen. Uitgave Bureau
Volkslectuur, Paramaribo (1960). Verz. (1) |
1961. | Jean Hurault, Les Noirs refugiés Boni de la Guyane
Française; Mémoires de l' Institut Français d' Afrique Noire (IFAN),
Dakar 1961, pp. 173 en 267-286. Verz. (14), Stud. |
1961. | Onze oude banden met Afrika. Uitgave Bureau
Volkslectuur, Paramaribo 1961, pp. 52-57. Stud. |
1971. | Petronella Breinburg, Legends of Suriname, London
1971. Nav. |
| |
Opmerkingen:
1. | Penard 1924 noemt nog: N.N., De spin en de Teerpop. Op de
Hoogte, deel 8, (1911), pp. 40-41. In deel 8, 1911, komt dit
verhaal echter niet voor; het is waarschijnlijk een navertelling. |
2. | De drie publicaties van H. van Cappelle (1904, 1916, 1926) gaan over
dezelfde sprookjes en bevatten ongeveer dezelfde toelichting. Het meest
volledig is de uitgave van 1916. |
3. | De auteursnaam H. Siebeck (1908) is in zoverre misleidend, dat het
hier gaat om verhalen die hem toegezonden zijn door F. Stähelin; deze
zendeling van de Evangelische Broedergemeente in Suriname had ze door
een neger-medewerker laten optekenen bij de bosnegers. |
4. | In: Opgave van literatuur betreffende Suriname,
uitgegeven door de Stichting Culturele Samenwerking met Suriname en de
Nederlandse Antillen, Amsterdam 1967 5, wordt vermeld: H. van
Waaldijk, Anansi go lai konoe ning. Anansitorie in
Sranangtongo. Stencil, 1953., 6 pp. Dit stencil was niet te
achterhalen. De Sticusa bezat het niet en kon ook niet nagaan op
welke wijze deze titel in de lijst terecht gekomen was. |
5. | Prof. Dr. J. Voorhoeve te Leiden deelde mede, dat in een publicatie
Krioro Dron, die Mej. U. Lichtveld en hij
voorbereiden, drie sprookjes voorkomen: een diersprookje over Haas, Uil
en Sabakoe, een verhaal over een broer die met de jongste van zijn drie
zusters trouwt (het paar verandert in duiven) en een vertelling over een
slaaf die de ‘koni’ van zijn vader erft, nl. de onkwetsbaarheid, en die
dan de plantagemeesters tot wanhoop brengt. |
| |
| |
6. | In Bibliographie du Négro-Anglais du Surinam door
Jan Voorhoeve en Antoon Donicie, Den Haag 1963, wordt onder no. 395 een
publicatie vermeld van J.A.G. Koenders: Aksie mie, mie sa
piekie joe foe wie skien. Paramaribo z.j. Uit de beschrijving
blijkt dat deze publicatie twee ‘fables’ bevat. Ik heb dit werk niet
tijdig kunnen raadplegen. |
|
|