Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij Vorige Volgende IV. Kusje. TIters adertogten jookten, Als hij 't klaverlofje krookten, Aan de kant van 't Zuier-diep, Daar Korinne lag en sliep, Onder schaauw van elze-gaarden; Pean, riep hij, stut uw' paarden, (Eer uw' voorgenomen Iagt Is ten halleven volbragt) 'k Ben met deze Zon te vreden. VVijl hij hare ontblote leden Met een keurig oog beloert, Riep Korinn': (door droom vervoert) Hoor hoe zoet kan Titer snakken, Nu hij onder d'elze-takken, Met Korinne blust en voed Zijne ontvonkken Minne-gloet; [pagina 10] [p. 10] Hellep Hartje! rif en longetje, Braân door 't reppen van uw tongetje. Titer! staat uw' ingewand Door mijn tongetjen in brand'? Zijn de vonkjes niet te blussen, Nog door stroken, nog door kussen? Stoke-brantje van mijn brant! Laat u lipjes langs de kant Van mijn grage lippen grazen, 'k Zal uw' brant met Nekter azen. Titer swemt in volle weeld'. VVijl hij kust, en drukt, en streelt, De bewegelijke schorsjes, Van hare hagel-blankke borsjes, Spartelende in lust van all's, Vloogze, wakende, om zijn hals, Even of z' hem met de boorden, Van haar lipjes zogt te moorden. Vorige Volgende